Bijeenkomstfunctie voor kinderopvang in het Bbl
Kinderopvang is een subgebruiksfunctie van de bijeenkomstfunctie in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Voor de bijeenkomstfunctie voor kinderopvang gelden aanvullende (brand)veiligheidseisen. Onder kinderopvang vallen dagopvang met slaapgelegenheid voor kinderen tot 4 jaar, de buitenschoolse opvang en de 24-uursopvang.
Het Bbl verstaat onder de subgebruiksfunctie bijeenkomstfunctie voor kinderopvang: bijeenkomstfunctie voor het bedrijfsmatig opvangen, verzorgen, opvoeden en begeleiden van kinderen die het basisonderwijs nog niet hebben beëindigd, maar geen gastouderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang (Bijlage I, onderdeel B bij artikel 1.1 Bbl).
Onderverdeling bijeenkomstfunctie voor kinderopvang
Bij sommige voorschriften in het Bbl wordt deze subgebruiksfunctie verder gespecificeerd in:
• bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied
• bijeenkomstfunctie voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar
Voor beide subgebruiksfuncties gelden zwaardere brandveiligheidseisen. In het ene geval omdat er wordt geslapen en in het andere geval omdat baby’s en peuters niet zelfstandig kunnen vluchten bij brand.
Buitenschoolse opvang
Voor buitenschoolse opvang die gericht is op kinderen in de basisschoolleeftijd en waar niet wordt geslapen, zijn de eisen voor kinderopvang hetzelfde als voor een onderwijsfunctie. Zo blijft het mogelijk deze vorm van kinderopvang in een schoolgebouw onder te brengen zonder dat het gebouw aan zwaardere eisen moet voldoen.
Elke slaapruimte eigen beschermd subbrandcompartiment (nieuwbouw)
Kinderdagverblijven voor kinderen jonger dan 4 jaar en 24-uursopvang hebben een bedgebied. Het Bbl eist daarom dat elke slaapruimte in deze voorzieningen in een beschermd subbrandcompartiment (artikel 4.58 Bbl) ligt met een gebruiksoppervlakte van maximaal 200 m2 (artikel 4.59 Bbl). Bij andere kinderopvang (zonder bedgebied) mag een beschermd subbrandcompartiment even groot zijn als het brandcompartiment zelf (1.000 m², tabel 4.49 en artikel 4.51, lid 1 Bbl).
Een beschermd subbrandcompartiment is te vergelijken met een doos binnen het gebouw die een tijdje bescherming biedt tegen branduitbreiding. Snelle evacuatie is mogelijk dankzij de beperkte oppervlakte en het uitgangspunt dat daarin niet meer dan 2 groepen van maximaal 16 kinderen met begeleiding verblijven.
Vrije indeelbaarheid
De aanvrager van de omgevingsvergunning bepaalt welke ruimten van de kinderopvang samen in 1 beschermd subbrandcompartiment liggen. Zo kunnen bijvoorbeeld een groepsruimte met bijbehorende slaap- en sanitaire ruimten in 1 beschermd subbrandcompartiment liggen. Maar ook 2 slaapruimten met de bijbehorende groepsruimten samen.
De 2 groepsruimten hoeven niet onderling te worden gescheiden door een brandwerende deur. Ook tussen de slaapruimten en de andere ruimten in het beschermde subbrandcompartimenten hoeft geen brandscheiding te zijn. Zo is dus een niet brandwerende schuifwand toegestaan en hoeven er geen deurdrangers op de deuren te zitten. Randvoorwaarde is de beperkte omvang van het subbrandcompartiment dat niet groter dan 200 m2 mag zijn.
Specifieke voorzieningen brandveilig gebruik
Rookmelders of een brandmeldinstallatie
Een brandmeldinstallatie met volledige bewaking is nodig bij een kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar:
- met een gebruiksoppervlakte van meer dan 200 m2 (artikel 3.115 en 4.208 Bbl)
- met een kleiner oppervlakte als er meer dan 6 kinderbedjes zijn op de eerste verdieping of hoger.
Als de verblijfsruimte op een verdieping ligt, moet de brandmeldinstallatie automatisch doormelden naar de brandweer (artikel 3.116 lid 2 en 4.209 lid 2 Bbl). Is er geen brandmeldinstallatie? Dan moeten er in ieder geval rookmelders aanwezig zijn in een verblijfsruimte (artikel 3.117 en 4.211 Bbl). Deze moeten voldoen aan NEN 2555. Zie ook het infoblad Brandmeldinstallatie, ontruimingsinstallatie en rookmelders (pdf, 726 kB).
Brandblusmiddelen
In alle nieuwe kinderopvang, ook bij buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen, is een brandslanghaspel verplicht (artikel 4.220 Bbl). Brandblussers niet (artikel 6.4 Bbl), maar deze kunnen wel vanuit de Arboregelgeving vereist zijn.
Vluchtroutes
Vluchtroute-aanduidingen moeten zichtbaar zijn en vluchtroutes moeten bruikbaar blijven. Slingers, tekeningen en versieringen mogen rookmelders, brandblussers of andere brandveiligheidsvoorzieningen niet belemmeren. Dat volgt uit de specifieke zorgplicht brandveilig gebruik (artikel 6.4 Bbl).
Inventaris, speelgoed, lesmateriaal en wandelwagens mogen vluchtwegen niet blokkeren. Voor wandelwagens is het verstandig een vaste plaats aan te wijzen. Deuren in vluchtroutes mogen niet op slot (artikel 6.21 Bbl). Traphekjes voorkomen dat kinderen in gevaar komen, maar mogen niet hinderen bij het vluchten bij brand. Ze moeten dus voor personeel gemakkelijk en snel te openen zijn. Het is belangrijk om regelmatig een brandoefening te houden. Het openen van deuren en eventuele traphekjes is daarvan een onderdeel.
Eigen verantwoordelijkheid brandveiligheid
Brandveiligheid wordt alleen bereikt bij naleving van de voorschriften. Gordijnen, vitrages, slingers en andere versieringen mogen geen brandgevaar veroorzaken (artikel 6.14 Bbl). Daarom is het verstandig om in een kindercentrum brandvertragende versieringen te gebruiken. Maar het is niet nodig knutselwerkjes en zelfgemaakte slingers of tekeningen en posters te weren. Zolang er maar geen brandgevaarlijk situatie ontstaat. Hier geldt het gezonde verstand. Houd dit soort brandbare materialen en ook speeltoestellen op een veilige afstand van gloei- of halogeenlampen en andere hittebronnen.
Branddeuren gesloten houden
Openstaande deuren in een brandscheiding maken dat er in de praktijk geen brandscheiding is. Zo’n deur moet daarom zelfsluitend zijn (artikel 3.123 en 4.218 Bbl) en mag niet worden geblokkeerd (artikel 6.13 Bbl). Als een zelfsluitende deur onhandig is, kunnen automatische kleefmagneten of zelf dichtsturende deurdrangers een alternatief zijn.
Ventilatie voor een gezond binnenmilieu
Voor nieuwe kinderopvangcentra (artikel 4.122 Bbl) zijn de eisen aan ventilatievoorzieningen strenger dan voor bestaande bouw (artikel 3.67 Bbl). Ventilatie-eisen zijn van toepassing op alle verblijfsruimten, dus niet alleen op de slaapruimte(n). Het Bbl gaat uit van het aantal personen en maakt daarbij geen onderscheid naar kinderen of volwassenen. Er geldt 6 m3/s per persoon.
Een spuivoorziening is bedoeld om in korte tijd de lucht in een ruimte te kunnen verversen (artikel 3.73 en 4.131 Bbl). Bijvoorbeeld bij het verschonen van luiers of na het dweilen van een vloer. Dit kan door een raam en een deur tegenover elkaar open te zetten. Of door gebruik te maken van de normale ventilatievoorziening. Zolang de vereiste spuicapaciteit maar wordt gehaald.
Bescherming tegen geluid (nieuwbouw)
De voorschriften in het Bbl over geluidsisolatie tegen omgevingsgeluid (paragraaf 4.3.1 Bbl) moeten voorkomen dat er in de kinderopvang een onaanvaardbaar geluidsniveau ontstaat door omgevingslawaai. Bijvoorbeeld van verkeer, fabrieken of vliegtuigen. Voor kinderopvang gelden dezelfde eisen als voor een schoolgebouw.
Verder gelden er geluidseisen voor installaties voor luchtverversing, warmteopwekking en warmteterugwinning. Deze installaties moeten fluisterstil zijn (geluidsniveau van maximaal 35 dB) in een speelruimte, een slaapruimte of een andere verblijfsruimte van een kinderdagverblijf (artikel 4.108, lid 2 Bbl).
Daglichteisen
In elke ruimte waarin kinderen of personeel verblijven, moet daglicht kunnen binnenvallen.
Alleen in een slaapvertrek (bedruimte) hoeft dit niet (artikel 3.82 en 4.147 Bbl). Voor nieuwe en bestaande kinderopvangcentra gelden dezelfde daglichteisen als voor het basisonderwijs. In speelruimten zitten over het algemeen genoeg ramen. Het gestelde minimum komt dus meestal overeen met de huidige praktijk. Natuurlijk is het niet erg als er voor een toneelstuk of om een hut te bouwen af een toe een raam wordt geblindeerd.
Veiligheid bij hoogteverschillen
Het voorschrift 'Afscheiding aan de rand van een vloer, trap of hellingbaan' in het Bbl geldt voor alle gebruiksfuncties. Het is bedoeld om te voorkomen dat mensen van de rand van een vloer (etage) naar beneden kunnen vallen. Bij nieuwbouw is bij een hoogteverschil van meer dan 1 meter een vloerafscheiding in de vorm van een hekwerk of borstwering van 1 m verplicht (artikel 4.20 en 4.21 Bbl). Zie ook de pagina (Vloer)afscheidingen.
Voor kinderopvang gelden aanvullende eisen in verband met het risico van beknelling van kinderhoofdjes tussen de spijlen en opstapmogelijkheden voor overklauteren.
Kinderopvang voor kinderen vanaf 4 jaar
- Spijlopeningen in de onderste 0,7 m van het hek moeten smaller zijn dan 10 cm (artikel 4.22 Bbl). Bij bestaande bouw geldt dit voor de onderste 0,6 m (artikel 3.17 Bbl).
- De overige spijlopeningen moeten smaller zijn dan 20 cm.
- Een vloerafscheiding mag tussen een hoogte van 0,2 en 0,7 m geen opstapmogelijkheid hebben. Dit om klauteren te voorkomen (artikel 4.23 Bbl). Dit geldt ook voor hekken langs een trap of hellingbaan. Het Bbl kent voor bestaande bouw geen maatregelen tegen overklauteren.
Deze eisen zijn gelijk aan die voor een schoolgebouw voor basisonderwijs.
Kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar:
- Spijlopeningen over de volle hoogte van het hek moeten smaller zijn dan 10 cm (artikel 4.20 Bbl).
Traphekje
Daar waar een vloer uitkomt op een trap hoeft volgens het Bbl geen vloerafscheiding te zijn (artikel 3.15 en 4.20 Bbl). Een traphekje hoeft daarom niet te voldoen aan de eisen voor een vloerafscheiding.
Vergunningen
Voor zover niet vergunningvrij, is bij nieuwbouw of verbouw van een kinderopvang een omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit nodig. Hierbij wordt ook gekeken of aan de voorschriften uit het Bbl wordt voldaan. Als het omgevingsplan de vestiging van kinderopvang niet mogelijk maakt, zal daarnaast een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit nodig zijn.
Gebruiksmelding
Voor een kinderopvangcentrum moet een melding brandveilig gebruik gedaan worden als het om dagverblijf voor meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar gaat (artikel 6.7 Bbl).
Gelijkwaardige oplossingen en maatwerk
Met een gelijkwaardige maatregel (artikel 4.7 Omgevingswet) is het mogelijk dat de eigenaar of verhuurder een andere brandveiligheidsoplossing kiest dan is voorgeschreven. Voorwaarde is dat de oplossing minstens hetzelfde niveau van brandveiligheid geeft. Dat beoordeelt het bevoegd gezag (meestal de gemeente).
De gemeente kan na een gebruiksmelding nadere voorwaarden opleggen aan het gebruik van het bouwwerk als deze noodzakelijk zijn voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand. Bijvoorbeeld het plaatsen van extra blusmiddelen. De gemeente doet dit door middel van een maatwerkvoorschrift (artikel 6.5 Bbl).
Begrip: Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bbl bevat regels over bouwwerken.
Lees meer op de pagina Inhoud Besluit bouwwerken leefomgeving.
Begrip: Bedgebied
Een bedgebied is: een verblijfsgebied met 1 (of meer) bedruimte(n).
Een bedruimte is een verblijfsruimte met 1 of meer bedden bestemd voor slapen of voor het verblijf van aan bed gebonden patiënten in die ruimte.
Begrip: Omgevingsplanactiviteit die bestaat uit het bouwen
De omgevingsplanactiviteit die bestaat uit het bouwen is een verbijzondering van de algemene omgevingsplanactiviteit. Dit gaat over het ruimtelijk bouwen, in stand houden en gebruiken van een bouwwerk. Voorbeelden zijn de bouwhoogte en het bebouwingspercentage. Maar ook regels over welstand en de functietoedeling in het omgevingsplan.
Lees meer hierover op de pagina 'De knip: scheiden van technisch en ruimtelijk bouwen'
Begrip: Gelijkwaardige maatregel
In algemene regels staan vaak verplichte maatregelen voor activiteiten. Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een verplichte maatregel. Een gelijkwaardige maatregel bereikt ten minste hetzelfde resultaat als de verplichte maatregel.
Lees meer over gelijkwaardige maatregel.