Instructieregels van het Rijk voor bodem in het omgevingsplan
Er gelden instructieregels die gemeenten voor bodem in het omgevingsplan moeten verwerken. De instructieregels staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Instructieregels voor bodem
Voor bodem gelden de volgende instructieregels:
- Toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie (paragraaf 5.1.4.5.1 Bkl)
- Nazorg (paragraaf 5.1.4.5.2 Bkl)
- Indeling landbodem in bodemfunctieklassen (paragraaf 5.1.4.5.3 Bkl)
- Aanwijzing bodembeheergebieden (paragraaf 5.1.4.5.3 Bkl)
Toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie
Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeenten moeten:
- de waarde vaststellen waarboven maatregelen nodig zijn bij de realisatie van gebouwen op bodemgevoelige locaties (artikel 5.89i en artikel 5.89j Bkl)
- aangeven welke sanerende of andere beschermende maatregelen nodig zijn bij overschrijding van die waarde (artikel 5.89k Bkl)
- een meldingsplicht instellen voor locaties die op grond van het omgevingsplan niet vergunningplichtig zijn (artikel 5.89l Bkl)
- een bepaling opnemen over de ingebruikname (artikel 5.89m Bkl)
De instructieregels staan in paragraaf 5.1.4.5.1 van het Bkl.
Deze regels zorgen voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en beschermen de gezondheid en het milieu, vooral de bodemkwaliteit. Vanwege de volksgezondheid zijn de regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem meestal van het type in acht nemen (in al zijn varianten), en waar mogelijk van het type rekening houden met.
Een bodemgevoelige locatie is in ieder geval een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend aan een bodemgevoelig gebouw. De gemeente kan de definitie die in de instructieregel is opgenomen niet wijzigen.
Een bodemgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn. De term gebouw is in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gedefinieerd als: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een bodemgevoelig gebouw vallen ook een woonschip of een woonwagen. Een uitbreiding of wijziging van een bestaand gebouw of een bijbehorend bouwwerk tot 50 m2 valt niet onder het begrip bodemgevoelig gebouw. De gemeente kan in het omgevingsplan andere locaties aanwijzen als bodemgevoelige locatie, zoals kinderspeelplaatsen of moestuinen en stadslandbouw.
Vaststellen waarde toelaatbare kwaliteit bodem
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens (MTRhumaan). DE MTR staat in bijlage VB van het Bkl. De MTRhumaan is een niveau waarbij bij een levenslange blootstelling er geen nadelige effecten te verwachten zijn voor de gezondheid. Ook mag de waarde niet leiden tot overschrijding van de toelaatbare concentraties in lucht (TCL) en geurdrempels. Vluchtige stoffen kunnen namelijk ook uitdampen uit de bodem en zo in de lucht komen.
Berekenen per gebied of gebruiksfunctie
Het bevoegd gezag berekent de blootstelling en daarop gebaseerde waarden per gebied of gebruiksfunctie. De MTRhumaan is gebaseerd op de functie 'wonen met tuin'. Desgewenst kan het bevoegd gezag de toelaatbare bodemkwaliteit baseren op de gevoeligste functie binnen het gebied.
De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde.
Beoordelen met risicotoolbox
De beoordeling van mogelijke onaanvaardbare risico's voor de gezondheid voor bodemgevoelige gebouwen kan met de RisicotoolboxBodem met de module Beoordelen van de bodemkwaliteit voor een bodemgevoelig gebouw. Bij de beoordeling moet het bevoegd gezag rekening houden met alle stoffen in bijlage XIIIa van het Bkl.
Totdat de gemeente invulling heeft gegeven aan deze instructieregel, geldt de regel uit de bruidsschat. Dit staat in artikel 22.30 van de bruidsschat. Het regelt dat deze waarde gelijk is aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, in een omvang van een bodemvolume van meer dan 25 m3. Voor asbest geldt geen volumecriterium.
Sanerende of andere beschermende maatregelen
De gemeente schrijft in het omgevingsplan welke sanerende of andere beschermende maatregelen nodig zijn bij een bouwactiviteit van een gebouw op een bodemgevoelige locatie. Dit geldt bij overschrijding van de waarden in het omgevingsplan.
De gemeente is vrij in de keuze welke maatregelen zij voorschrijft. Ze kan hiervoor in het omgevingsplan de saneringsregels 'aan' zetten, door een sanering van de bodem volgens de regels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) voor te schrijven als voorwaarde voor het bouwen. Deze regels staan in paragraaf 3.2.23 en 4.121 van het Bal. In paragraaf 4.121 staat een standaard aanpak voor een sanering van de bodem. Daarnaast kan de gemeente andere maatregelen voorschrijven, bijvoorbeeld gebruiksbeperkingen. Een maatregel kan verschillen per blootstellingsroute.
Het omgevingsplan bepaalt dat een gebouw of deel van een gebouw op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over hoe de initiatiefnemer de sanerende of andere maatregelen heeft uitgevoerd.
Meldingsplicht bij vergunningvrij bouwen
Gemeenten regelen in het omgevingsplan dat een bouwactiviteit waarvoor geen omgevingsvergunning meer nodig is maar die plaatsvinden op een bodemgevoelige locatie vooraf wordt gemeld. De termijn voor deze melding is 4 weken. Hij loopt parallel met de termijn voor de milieubelastende activiteit saneren van de bodem in paragraaf 4.121 van het Bal.
Deze melding bevat in ieder geval de bodemonderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2. van het Bal.
Wanneer een gemeente bouwactiviteiten vergunningvrij maakt in het omgevingsplan, moet ze een meldingsplicht voor bodemgevoelige gebouwen instellen. Dit volgt uit artikel 5.89l van het Bkl. Als de gemeente in het omgevingsplan een vergunningplicht instelt voor het realiseren van een bouwwerk, is de meldingsplicht niet nodig. Die is onderdeel van de aanvraag van een omgevingsvergunning. Ook bij de aanvraag om de omgevingsvergunning hoort een bodemonderzoek, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Bal.
De Omgevingswet brengt een splitsing aan in de vergunningplicht voor de bouwactiviteit in een technische vergunning en een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Dat betekent dat een bouwactiviteit soms wel vergunningplichtig is, maar vaak ook niet. Om die reden is de instructieregel opgenomen dat het omgevingsplan een meldingsplicht moet bevatten. De initiatiefnemer moet zich altijd melden bij het bevoegd gezag, met het bouwplan en een bodemonderzoek. Onder de Omgevingswet geldt dat de meldingsplicht terugtreedt als een activiteit vergunningplichtig is.
Let op: een uitbreiding of wijziging van een bouwwerk tot 50 m2 is uitgezonderd van de plicht om in het omgevingsplan een verbod te regelen. Het gaat daarbij om aanbouwen of bijbehorende bouwwerken bij bestaande gebouwen. De gemeente hoeft dan voor deze gebouwen geen onderzoek te eisen via een melding of vergunning en niet het verbod om te bouwen op te nemen. De gemeente mag ook een lagere grens in het omgevingsplan opnemen en ook voor een kleinere uitbreidingen of bijgebouw een bodemonderzoek eisen.
Ingebruikname van een bouwwerk
Gemeenten moeten in het omgevingsplan regelen dat een (deel van het) bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik mag worden genomen nadat de gemeente is geïnformeerd over de wijze van uitvoering van de maatregelen uit het omgevingsplan. Bijvoorbeeld over de uitgevoerde sanering. Dit kan samen met het aanleveren van gegevens en bescheiden over het resultaat van de sanering. Dit is een informatieplicht die in paragraaf 4.121 (saneren van de bodem) van het Bal staat. De initiatiefnemer kan dus in 1 keer aan beide informatieplichten voldoen. De verplichting voor de ingebruikname geldt niet alleen voor het gebouw, maar ook van de tuin of het terrein grenzend aan het woonschip of de woonwagen
Nazorg bij bodemmaatregelen
De gemeente zorgt ervoor dat nazorg en instandhouding van bodemmaatregelen na het saneren in het omgevingsplan komt. Het kan zowel gaan om een sanering die is uitgevoerd volgens paragraaf 4.121 van het Bal, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift.
Denk daarbij aan een locatie waarbij bij de sanering een afdeklaag (leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) is aangebracht of na de sanering beperkingen zijn in het gebruik. Er kunnen dan gebruiksbeperkingen gelden. Bijvoorbeeld niet dieper graven dan de onderzijde van de afdeklaag. Ook moet de gemeente zorgen dat dat de eigenaar of gebruiker van de locatie de afdeklaag in stand houdt en waar nodig herstelt of vervangt (artikel 5.89n Bkl). Dit is van belang om blootstelling met de verontreinigde bodem te voorkomen.
Of nazorg nodig is volgt uit de gekozen saneringsaanpak en uit het evaluatieverslag. De initiatiefnemer stuurt dit verslag na de sanering aan het bevoegd gezag. Naar aanleiding van dit verslag moet de gemeente het omgevingsplan aanpassen. In het omgevingsplan moet duidelijk staan welke gebruiksbeperkingen en instandhoudingsverplichtingen gelden. Zodat dit ook voor (andere) toekomstige gebruikers van de locatie en bij toekomstige activiteiten duidelijk is.
De gemeente moet ook het in stand houden van maatregelen naar aanleiding van een toevalsvondst in het omgevingsplan vermelden.
Bestaande nazorgverplichtingen voor een isolatielaag volgens het voormalige Besluit uniforme saneringen of op grond van een nazorgplan dat is beschikt onder de Wet bodembescherming vallen onder het overgangsrecht. Dit is geregeld in de Aanvullingswet bodem.
Indeling landbodem in de bodemfunctieklassenkaart
De gemeente neemt in het omgevingsplan een bodemfunctieklassenkaart op. Deze kaart geeft de bodemfunctieklassen van de landbodem van het gemeentelijk grondgebied weer. De bodemfunctieklasse beschrijft het gebruik van de bodem 3 klassen van bodemfuncties:
- landbouw en natuur
- wonen
- industrie
De gemeente houdt bij het aanwijzen van deze klassen rekening met de functie die in het omgevingsplan aan die locatie is toegedeeld. Bijvoorbeeld: wonen met tuin komt in de bodemfunctieklasse wonen.
Het bevoegd gezag gebruikt de bodemfunctieklassen voor het vaststellen van de toepassingseisen voor de milieubelastende activiteit toepassen van grond en baggerspecie. De bodemfunctieklassen zijn nader uitgewerkt in de Regeling bodemkwaliteit. De maximale waarden van deze bodemfunctieklassen zijn mede bepalend voor de vraag aan welke kwaliteit de toe te passen grond of baggerspecie moet voldoen.
Dit staat in artikel 5.89p van het Bkl.
Aanwijzing bodembeheergebied
Als de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid van maatwerk om een soepelere kwaliteitseis op te nemen voor het toepassen van grond en baggerspecie, geldt de instructieregel voor het bodembeheergebied. Dit volgt uit artikel 4.1273, 4.1275, 4.1277 en 4.1279 van het Bal. De instructieregel richt zich zowel tot gemeenten als waterbeheerders. Een belangrijke voorwaarde voor soepelere kwaliteitseisen is dat toe te passen partijen grond of baggerspecie afkomstig moeten zijn uit dat aangewezen bodembeheergebied.
Als een groter gebied wordt aangewezen waaruit de grond of baggerspecie afkomstig mag zijn, betekent dit niet dat de grond of baggerspecie zonder meer ook buiten de grenzen van de gemeente mag worden toegepast. Dat is alleen het geval als de andere gemeente(n) dat in hun omgevingsplan hebben bepaald. Een gemeente heeft immers geen bevoegdheden buiten de grenzen van de gemeente. Het is wenselijk dat in dergelijke gevallen bij het maken van het omgevingsplan afstemming plaatsvindt met die andere overheden. Afstemming kan ook nodig zijn met 1 of meer waterkwaliteitsbeheerders.
De gemeente legt de geometrische begrenzing van de bodembeheergebieden in het omgevingsplan vast, bijvoorbeeld in de vorm van een kaart.
Deze bepaling komt overeen met de bepaling uit het voormalige Besluit bodemkwaliteit, waarin de gemeente bij gebiedsspecifiek beleid moet borgen dat de bodemkwaliteit binnen een aangewezen gebied niet verslechtert. Deze voorwaarde uit het Besluit bodemkwaliteit is omgezet in een instructieregel als voorwaarde voor het stellen van soepelere kwaliteitseisen binnen het bodembeheergebied .
Dit staat in artikel 5.89o van het Bkl.
Begrip: Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet.
Lees meer over het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Begrip: Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Lees meer over het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).