Tips bij geluidgevoelige gebouwen
Het omgevingsplan geeft regels voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen. Waar moet een gemeente op letten als ze geluidgevoelige gebouwen toelaat in het omgevingsplan? Of ontwikkelingen toestaat bij geluidgevoelige gebouwen?
Neem op waar een waarde geldt
In het omgevingsplan moet de gemeente bepalen waar waarden voor geluid gelden. Als een gemeente de aanvaardbaarheid van een activiteit regelt via waarden voor geluid, moet ze in het omgevingsplan vastleggen waar deze waarden gelden (artikel 5.60, Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)).
Deze waarden gelden:
- op de gevel van een geluidgevoelig gebouw
- op de locatie waar een gevel mag komen, bij een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw
- op de begrenzing van de ligplaats van een woonschip of de staanplaats van een woonwagen
- in geluidgevoelige ruimten van een geluidgevoelig gebouw, met uitzondering van woonschepen en woonwagens
Een gemeente kan in het belang van toezicht en handhaving extra beoordelingsplekken opnemen voor geluid.
Neem de begripsbepalingen van geluidgevoelig gebouw en geluidgevoelige ruimte op in het omgevingsplan
In een omgevingsplan moet een gemeente begripsbepalingen van een geluidgevoelig gebouw en een geluidgevoelige ruimte opnemen. In de bruidsschat worden de begripsbepalingen van onder andere het Bkl en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van het tijdelijk omgevingsplan (artikel 1.1, bruidsschat). Deze begripsbepalingen gelden dus niet automatisch voor nieuwe delen van het omgevingsplan.
In een omgevingsplan staan direct werkende regels voor bedrijven en burgers. De werking moet duidelijk zijn. De begripsbepalingen van geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige ruimten in het Bkl of de andere besluiten of ministeriële regelingen hebben geen directe werking. Wanneer er geen begripsbepaling is opgenomen in het omgevingsplan, kan er discussie ontstaan over de interpretatie van de regels.
Leg daarom in het omgevingsplan de begripsbepalingen vast van een gevoelig gebouw en geluidgevoelige ruimte. Hiermee is bepaald welke gebouwen of ruimten beschermd worden tegen geluid. Voor de begrippen kan de gemeente aansluiten bij de definities uit het Bkl.
Het vastleggen van een deel van een gebouw als niet geluidgevoelig beperkt de flexibiliteit
In het omgevingsplan kan de gemeente bepalen dat in een gedeelte van een geluidgevoelig gebouw geen geluidgevoelige ruimten worden toegelaten. Het deel van een gebouw waar geen geluidgevoelige ruimte mag zitten, legt de gemeente in het omgevingsplan vast via een aanduiding op het bouwvlak. Dit deel van een gebouw is dan niet geluidgevoelig (artikel 3.21, lid 2, Bkl). Dit beperkt natuurlijk wel de flexibiliteit van het gebruik van een gebouw in de hele levensfase van het gebouw.
Het hangt van de situatie af of dit een oplossing kan zijn bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw of een geluidsbron.
Voorbeeld
In een bestaande school loopt de gang (verkeersruimte) evenwijdig aan een gemeentelijke weg die wordt verbreed. Er zijn kostbare maatregelen nodig om de geluidbelasting op de gevel van de school in te perken. Gezien de constructie van het gebouw en de wensen van het schoolbestuur, is flexibiliteit van het gebouw niet nodig. De gang van het gebouw wordt in het omgevingsplan vastgelegd als niet-geluidgevoelige ruimte.
Bepaal of waarden ook gelden voor geluidgevoelige gebouwen op een industrieterrein met gpp
Waarden voor activiteiten gelden ook voor geluidgevoelige bestemmingen op een industrieterrein met geluidproductieplafond (gpp). Het komt voor dat geluid van activiteiten buiten een industrieterrein met een gpp geluid maakt op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op het industrieterrein met een gpp. De instructieregels gericht op geluid van activiteiten gelden niet voor geluidgevoelige gebouwen op een industrieterrein met een gpp (artikel 5.55, lid 2, onder a, Bkl).
Het is aan de gemeente of ze deze geluidgevoelige gebouwen wil beschermen tegen geluid van activiteiten. Is dat niet het geval, dan moet de gemeente deze woningen expliciet uitzonderen voor de werking van de waarden.
Ook voor het toelaten van nieuwe of het aanpassen van bestaande activiteiten zijn er geen instructieregels gericht op geluidgevoelige gebouwen op een industrieterrein met gpp. Voor evenwichtig toedelen van functies aan locaties moet een gemeente dit wel beoordelen.
Voor een geluidgevoelig gebouw in een aandachtsgebied bij (spoor)wegen op een industrieterrein met gpp gelden de instructieregels uit het Bkl
Geluidgevoelige gebouwen op een industrieterrein met geluidproductieplafond (gpp) worden beschermd tegen geluid van (spoor)wegen, als zij liggen in een aandachtsgebied van een weg- of spoorweg. Dan gelden de instructieregels uit paragraaf 5.1.4.2a (Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen).
De gemeente kan een geluidgevoelig gebouw toestaan op een industrieterrein met gpp
Een gemeente mag woningen, scholen en dergelijke op een industrieterrein met geluidproductieplafond (gpp) toelaten als de gemeente zo voldoet aan de evenwichtige toedeling van functies. Het is niet in strijd met de instructieregels om geluidgevoelige gebouwen op een industrieterrein met gpp toe te laten, omdat de instructieregels uit het Bkl niet gelden:
- Geluidgevoelige gebouwen op het industrieterrein liggen niet in het aandachtsgebied van het industrieterrein met gpp. De instructieregels voor activiteiten op een industrieterrein met gpp uit paragraaf 5.1.4.2a.2, Bkl gelden daarom niet voor deze geluidgevoelige gebouwen (artikel 5.78, Bkl). De instructieregels voor activiteiten op een industrieterrein met gpp zijn gericht op het voldoen aan de gpp’s.
- De instructieregels voor activiteiten gelegen buiten een industrieterrein met gpp (paragraaf 5.1.4.2, Geluid door activiteiten) zijn niet van toepassing op geluidgevoelige gebouwen op een industrieterrein met gpp (artikel 5.55, lid 2, onder a, Bkl).
Gezien het doel van een industrieterrein met een gpp, ligt het niet voor de hand om daar een geluidgevoelig gebouw (zoals een woning) toe te laten. De gemeente bepaalt op basis van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2, Omgevingswet) of zij een geluidgevoelig gebouw kan toestaan op een industrieterrein met gpp.
Voor tijdelijke gebouwen moet alleen worden voldaan aan een aanvaardbaar geluidsniveau
Voor het toelaten van een tijdelijk geluidgevoelig gebouw geldt alleen de instructieregel van artikel 5.59 Bkl, waarbij het geluid van 1 activiteit aanvaardbaar moet zijn. Daarbij gelden samenhangende activiteiten als 1 (artikel 5.58, Bkl). Daarnaast moet de gemeente rekening houden met alle activiteiten samen. De overige instructieregels voor geluid door activiteiten uit paragraaf 5.1.4.2 gelden niet (artikel 5.55, lid 2, onder c, Bkl). Bij deze beoordeling zullen zaken als de hoogte van de geluidbelasting en de duur van de blootstelling een rol spelen.
Houd rekening met aanvaardbaarheid bij het toelaten van een tijdelijk geluidgevoelig gebouw in een aandachtsgebied
Voor het toelaten van een tijdelijk geluidgevoelig gebouw langs een (spoor)weg of nabij een industrieterrein met een geluidproductieplafond (gpp), moet het geluid van de bron aanvaardbaar zijn. Daarnaast moet de gemeente rekening houden met de aanvaardbaarheid (artikel 5.78s, Bkl). De overige instructieregels uit paragraaf 5.1.4.2a Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen gelden niet (artikel 5.78, lid 2, Bkl).
Toch zal daarbij in specifieke gevallen een beoordeling van de akoestische kwaliteit nodig zijn. En zijn eventueel maatregelen in het omgevingsplan nodig. Dat is vooral het geval bij hoge geluidbelastingen op een gevel van een tijdelijk gebouw dat voor een duur van 10 jaar wordt toegelaten.
Uitsluiting waarden voor functioneel gebonden geluidgevoelig gebouw in omgevingsplan verplicht
Bevat een omgevingsplan waarden over het geluid door een activiteit? Dan moet het omgevingsplan bepalen dat deze waarden niet gelden voor het geluid door die activiteit op een geluidgevoelig gebouw met een functionele binding met die activiteit (artikel 5.61, Bkl).
Of sprake is van een functionele binding is een feitelijke constatering. Het is niet nodig dat de geluidgevoelige gebouwen die functioneel verbonden zijn, afzonderlijk in het omgevingsplan worden aangewezen.
De reden om een functionele binding te borgen in een omgevingsplan (bijvoorbeeld het toelaten van een bedrijfswoning), gebeurt meestal als het beleidsmatig eigenlijk niet wenselijk is om een geluidgevoelige gebouw toe te staan, maar dat vanuit een ander belang (bijvoorbeeld bedrijfsmatig oogpunt) nodig is. Bekijk de informatie over toelaten van een bedrijfswoning op een locatie.