Trillingen bij nieuwbouw langs het spoor
Spoorwegen maken al jaren deel uit van de infrastructuur van Nederland en verbinden belangrijke stadscentra met elkaar. Om trillingshinder te voorkomen, is bij nieuwbouw van woningen langs het spoor onderzoek nodig naar trillingen door voorbij rijdende treinen.
Trillingsreducerende maatregelen
Bij nieuwbouw van woningen (of andere gevoelige functies) langs het spoor kunnen technische trillingsreducerende maatregelen worden toegepast bij:
- de te realiseren nieuwbouw
- de bron van de trillingen
- de trillingsoverdracht door de bodem
Het is belangrijk om vanaf het allereerste begin van een nieuwbouwinitiatief rekening te houden met trillingen. Hierdoor kan het treffen van kostbare maatregelen in latere projectfasen achteraf beperkt of zelfs voorkomen worden.
Maatregelen bij nieuwbouw
In het algemeen moet binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillingshinder worden beoordeeld. In sommige gevallen kan het zelfs nodig zijn om het onderzoeksgebied tot 250 meter aan weerszijden van het spoor uit te breiden. De afwegingen daarvoor zijn in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen (pdf, 24 MB) opgenomen. Met behulp van deze handreiking kunnen plannen worden gemaakt voor een gezonde fysieke leefomgeving.
Quick-scan trillingen
Het onderzoek kan plaatsvinden in de vorm van een quick-scan. Op basis van beschikbare gegevens van het spoor en bodemkenmerken wordt vastgesteld of er sprake is van mogelijke trillingshinder. Is dit het geval? Dan is een meer uitgebreid onderzoek nodig. Daarin wordt gedurende langere periode trillingsmetingen uitgevoerd.
Op basis van deze scan kan het bevoegd gezag of de initiatiefnemer van nieuwbouwontwikkeling rekening houden met bijvoorbeeld de positionering van typen functies (zoals kantoor of onderwijs) en van bouwblokken. Daarnaast is in de quick-scan ook aandacht voor ontwikkelingen van de trillingsbron.
Factoren van invloed op het trillingsniveau
De hoogte van de trillingsniveaus bepaalt de mate waarin maatregelen noodzakelijk zijn. Het trillingsniveau in een gebouw hangt af van de volgende factoren:
- kenmerken van de trillingsbron (ligging, spoortracés, dienstregeling, treintypen)
- het ontwerp en de kwaliteit van de spoorbaan en het rijdend materieel
- de bodemopbouw
- de fundering van een gebouw en de gebouwconstructies
Het type maatregelen is sterk afhankelijk van de factoren en vraagt om maatwerkadvies. Bijvoorbeeld op locatie A met een specifieke bodemopbouw, spoorbaankwaliteit en treintypen kan dezelfde maatregel een ander effect hebben dan op locatie B met een andere bodemopbouw, spoorbaankwaliteit en treintypen. Uit onderzoek moet blijken welke maatregel voor de specifieke situatie geschikt is.
Maatregelen bij de bron
In sommige gevallen zijn tegen beperkte kosten maatregelen aan de bron te treffen: het spoor zelf. Denk hierbij bijvoorbeeld aan langzamer rijden van treinen. In dat geval kan in met de spoorbeheerder overleg worden gevoerd over daadwerkelijke toepassing van dergelijke maatregelen.
Overdrachtsmaatregelen
Een overdrachtsmaatregel is een maatregel die de overdracht van trillingen in de bodem tussen spoor en gebouw vermindert. Zo'n maatregel kan in de vorm van een sloot. Maar ook kan een betonwand of ander type wand in de grond worden aangebracht. Deze maatregel is meestal het meest effectief dicht bij de bron (spoor) of dicht bij de nieuwbouw.