Rapportages “bijzondere parameters in grond”
Bij onderzoek van bodem en grond wordt regulier alleen gekeken naar de stoffen van het zogenaamde ‘basispakket’: de acht zware metalen, minerale olie, som-PAK’s en EOX. Breed bestaat de perceptie dat met dit pakket een goed beeld beschikbaar is over de milieuhygiënische kwaliteit van grond. Uit een aantal handhavingsonderzoeken kwam toch naar voren dat ook stoffen buiten dit pakket kwaliteitsbepalend kunnen zijn.
Als gevolg hiervan wordt door de Rijksoverheid nadrukkelijker dan voorheen aangegeven dat bij de toetsing van grond voldoende breed naar mogelijke verontreinigende stoffen moet worden gekeken. Vanuit de grondbranche werd aan de andere kant aangegeven dat, voor een aantal stoffen dat qua voorkomen en geochemisch gedrag potentieel tot problemen kan leiden, de normstelling mogelijk te streng is. De combinatie van beide lijnen leidde tot een vrijstellingsregeling van het Bouwstoffenbesluit, waarin de eisen over het bepalen van de uitloging voor een aantal stoffen werden versoepeld. Dit onder de voorwaarde dat er door de marktpartijen (BOG, NVPG, Bouwend Nederland) gegevens werden gegenereerd over de samenstelling en uitloging van die stoffen. Daarmee startte het bijzondere parameters onderzoek.
De kern van het bijzondere parameters onderzoek was het genereren van nieuwe gegevens voor zowel hergebruiksgrond als gereinigde grond. Een nieuw gegevensbestand omdat de stoffen waar het onderzoek met name op is gericht, tot op dat moment niet of nauwelijks werden onderzocht. Het gaat dan om vooral om antimoon, barium, kobalt, molybdeen, tin, seleen en vanadium. In het onderzoek werden ook de stoffen van het ‘basispakket’ meegenomen en een aantal andere regelmatig voorkomende stoffen. Daarmee ontstonden gegevensbestanden die een behoorlijk compleet beeld geven over de samenstelling en uitloging van hergebruiksgrond en gereinigde grond.
In aanvulling op deze gegevens werden ook een aantal andere gegevensbestanden gegenereerd en statistisch geanalyseerd. Het ging dan om gegevens van een van de grondreinigingsbedrijven, gegevens van het voormalige SCG en alle gegevens van een halfjaar AP04-analyses die vanuit de onder FeNeLab verenigde milieulaboratoria worden aangeleverd. Deze ‘flankerende’ gegevensbestanden vormen een waardevolle aanvulling op het ‘kernbestand’.
Het totaal aan gegevens levert waardevolle informatie op over de kwaliteit van grond die potentieel voor hergebruik in aanmerking komt. Als zodanig hebben de gegenereerde gegevensbestanden dus ook een essentiële rol gespeeld in de definitie van de stoffen die in routinematig bodem- en grondonderzoek moeten worden bepaald. Zo hebben de gegevens een essentiële rol gespeeld bij de discussies over het stoffenpakket zoals die zijn gevoerd in 2005 en zullen deze dezelfde rol spelen bij de discussies over het stoffenpakket in het kader van het besluit bodemkwaliteit zoals dat per 1 januari 2007 in werking moet gaan treden. De gegevensbestanden hebben ook aan de basis gestaan van het stoffenpakket zoals dat nu is opgenomen in BRL 9335 Grond.
De resultaten van de statistische analyses van de individuele gegevensbestanden zijn in separate rapporten vastgelegd. Daar overheen is een overkoepelende rapportage opgesteld waarin de resultaten in relatie tot elkaar en in relatie tot de beleidsontwikkelingen over het stoffenpakket worden geplaatst. Alle rapporten kunnen hier worden gedownload.