Vergunningplicht bijvoeren of uitzetten van dieren of eieren
Voor het bijvoeren van bepaalde dieren in het wild kan een vergunningplicht gelden. Dat geldt ook voor het uitzetten van dieren of eieren. Er kunnen ook vrijstellingen gelden.
Vergunningplicht voor bijvoeren bepaalde dieren
Er geldt een vergunningplicht voor het bijvoeren van in het wild levende edelherten, damherten, reeën, wilde zwijnen, fazanten, wilde eenden, houtduiven, hazen of konijnen (artikel 11.60, Besluit activiteiten leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (Bal)).
Bijvoeren is een handeling die de stand van de populatie bevordert. Dat betekent dat het gebruik van voer in kleine hoeveelheden voor het doen van tellingen of om afschot te plegen geen bijvoeren is. Ook het in stand houden of aanleggen van voerakkers om dieren beter zichtbaar te maken voor recreanten is geen bijvoeren.
Vergunningplicht voor uitzetten dieren of eieren
Er geldt een vergunningplicht voor het uitzetten van dieren of eieren van dieren (artikel 11.61, Bal). Dat kunnen allerlei soorten dieren zijn. Het kan gaan om dieren die niet of niet meer van nature voorkomen (exoten en uitgestorven soorten) en dieren die wel van nature in Nederland voorkomen.
Geen vergunningplicht voor uitzetten vissen of hun eieren
De vergunningplicht geldt niet voor het uitzetten van vissen of hun eieren (artikel 11.61, tweede lid, Bal). Het gaat om vis die de Visserijwet 1963 aanwijst als vis (Uitvoeringsregeling visserij). Daaronder vallen bijvoorbeeld ook zeesterren en bepaalde schaal- en schelpdieren. Die wet bevat het toetsingskader voor het uitzetten van vissen.
Vrijstelling in omgevingsverordening of Omgevingsregeling
De vergunningplicht geldt niet voor vrijgestelde gevallen in de Omgevingsregeling (artikel 4.30, Omgevingsregeling) of in de omgevingsverordening (artikel 11.61, derde en vierde lid, Bal).
Zo'n vrijstelling moet voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitzetten (artikel 11.61, vijfde lid, Bal).
Biologische bestrijders en hun prooidieren
Sommige ziekten, plagen en onkruiden in de land- en tuinbouw zijn te bestrijden met een natuurlijke vijand. Die noemt men ook wel ‘biologische bestrijders’. Ze voorkomen de inzet van bestrijdingsmiddelen en dragen bij aan een duurzame en veilige voedselteelt. Voor het gebruik en de ontwikkeling van biologische bestrijding is het van belang dat soorten in te zetten zijn als duidelijk is dat zij niet schadelijk zijn voor natuurwaarden.
Voor het uitzetten van bepaalde biologische bestrijders is voor het bestrijden van ziekten, plagen en onkruiden geen omgevingsvergunning verplicht. De biologische bestrijders waarvoor dat geldt, staan in de Omgevingsregeling (artikel 4.30 en bijlage VIIb, onder A). De vergunningplicht geldt ook niet voor het uitzetten van prooidieren die als voedsel dienen voor die biologische bestrijders (artikel 4.30 en bijlage VIIb, onder B van de Omgevingsregeling).
Voor het uitzetten van andere biologische bestrijders of prooidieren geldt wel een vergunningplicht. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geeft meer informatie over het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitzetten van biologische bestrijders of hun prooidieren.
Invasieve exoten
Het uitzetten van invasieve exoten van de Unielijst is verboden (artikel 11.108, Bal).
Regels over omgevingsvergunning
Als een omgevingsvergunning nodig is, gelden er regels over de omgevingsvergunning zoals beoordelingsregels.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.