Afvalvoorschriften afval(mee)verbrandingsinstallatie (paragraaf 4.4 Bal)
Voor de milieubelastende activiteit Afvalverbrandingsinstallatie en afvalmeeverbrandingsinstallatie gelden afvalvoorschriften uit paragraaf 4.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (Bal). Het gaat onder meer om voorschriften over het ontvangen van afval, verbrandingsresiduen en de installatie zelf.
Wanneer de regels gelden
In hoofdstuk 3 en 4 van het Bal staat of de regels gelden. De regels gelden als:
- uw activiteit onder het toepassingsbereik van paragraaf 4.4 valt en
- uw activiteit ook valt onder:
- paragraaf 3.2.15 Verbranden van afvalstoffen anders dan in een IPPC-installatie
- paragraaf 3.3.13 Verbranden van afvalstoffen in een IPPC-installatie
- paragraaf 3.3.14 Grootschalige mestverwerking of
- paragraaf 3.6.8 Bedrijf voor mestbehandeling
Ontvangst van afvalstoffen
Een afval(mee)verbrandingsinstallatie mag alleen afvalstoffen in ontvangst nemen als:
- het gewicht van de afvalstoffen is bepaald en geregistreerd, voor zover mogelijk per code van de Eural. De Eural staat voor Europese afvalstoffenlijst en is te vinden als bijlage 4 van de Handreiking Eural.
- van gevaarlijke afvalstoffen representatieve monsters zijn genomen en geanalyseerd, zo mogelijk vóór het lossen van de lading. Monsters nemen hoeft niet als dat niet gepast is, zoals bij ziekenhuisafval. Dat moet hermetisch verpakt zijn én blijven vanwege een veilig, ethisch of milieuverantwoord beheer.
- van de ontdoener van gevaarlijke afvalstoffen minimaal de volgende gegevens zijn ontvangen:
- begeleidingsbrieven
- gegevens die vereist zijn volgens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen
- gegevens over de gevaarlijke eigenschappen van de gevaarlijke afvalstoffen
- gegevens over de stoffen waarmee de gevaarlijke afvalstoffen niet mogen worden gemengd
- gegevens over te treffen voorzorgsmaatregelen
- de fysische (en voor zover mogelijk) chemische samenstelling van de afvalstoffen
- alle overige gegevens die nodig zijn om te beoordelen of de stoffen geschikt zijn voor het beoogde verbrandingsproces
De ontvanger moet de gegevens onder a. en b. controleren tijdens de ontvangst.
Bewaren van monsters en de gegevens van de afvalstoffen
De monsters moeten minstens een maand na het thermisch behandelen van de partij bewaard blijven. Het bewaren moet zo gebeuren dat de fysische en chemische samenstelling niet wijzigt.
De gegevens onder Ontvangst van afvalstoffen moeten minstens 5 jaar na het thermisch behandelen van de partij bewaard blijven.
Eigenschappen van verbrandingsresiduen
Er moeten passende tests plaatsvinden op verbrandingsresiduen. Uit die tests moet volgen wat de fysische en chemische eigenschappen en het verontreinigend vermogen van deze residuen zijn. De tests moeten zich richten op de totale oplosbare fractie en de oplosbare fractie zware metalen.
Het testen moet plaatsvinden vóór het vaststellen van de verwerkingsmethoden.
Beheer van de installatie door bekwaam persoon
Het beheer van een afval(mee)verbrandingsinstallatie moet in handen zijn van een natuurlijk persoon die deskundig en geschikt is om zo’n installatie te beheren.
Exploitatie moet doelmatig zijn
De exploitatie van de afval(mee)verbrandingsinstallatie moet doelmatig zijn. Dat houdt in ieder geval in dat er operationele procedures, managementsystemen en technische voorzieningen zijn die ervoor zorgen dat:
- de verbrandingscondities zijn afgestemd op de kwaliteit van de afvalstof
- opstart- en afstookperiodes zo kort mogelijk zijn, als dat mogelijk is
- de bedrijfsvoering past bij het ontwerp van de installatie
- emissies tijdens periodes met verhoogde emissies (zoals bij storingen) minimaal zijn
- er een nuttig gebruik is van hulpstoffen en reagentia in de rookgasreiniging
- de hoeveelheid residuen, afvalstoffen en afvalwater uit de rookgasreiniging minimaal blijven
- geen verdunning van vervuilde afvalwaterstromen plaatsvindt vóór het reinigen ervan
- een nuttig hergebruik van slakken, bodemassen en rookgasreinigingsresiduen kan plaatsvinden, als dat haalbaar is
- diffuse emissies van geur, stof en vluchtige organische stoffen vanwege transport, opslag en behandeling van afval minimaal zijn
Minimale temperatuur
De temperatuur in een afvalval(mee)verbrandingsinstallatie moet na de laatste toevoer van lucht 2 seconden lang minimaal 850 °C zijn. Als het om gevaarlijke afvalstoffen gaat met een gehalte van meer dan 1% gehalogeneerde organische verbindingen (uitgedrukt in chloor), dan moet de temperatuur minstens 1.100 °C zijn. Die minimale temperaturen gelden ook in de ongunstigste omstandigheden (bijvoorbeeld als er veel slecht brandbare afvalstoffen tussen zitten).
Het meten van deze minimale temperaturen moet plaatsvinden op een representatief punt in de verbrandingskamer. Dat is bij voorkeur een punt dicht bij de binnenwand.
Automatisch systeem dat toevoer stopt bij te lage temperatuur
Een automatisch systeem moet ervoor zorgen dat de afvaltoevoer stopt als de temperatuur onder de minimale temperatuur ligt. Afvaltoevoer is de toevoer van afval vanuit de bunker naar de trechter. ‘Automatisch' betekent dat de kraanmachinist automatisch een signaal krijgt om met het vullen van de trechter te stoppen.
Ziekenhuisafval rechtstreeks in de oven
Specifiek ziekenhuisafval moet rechtstreeks en in hermetisch gesloten verpakking in de oven van een afval(mee)verbrandingsinstallatie. Het mengen met andere afvalstoffen mag dus niet.
Recyclen verbrandingsresiduen
Het is verplicht om afvalverbrandingsresiduen te recyclen als dat mogelijk is en de voorkeur heeft. Het recyclen mag plaatsvinden op de locatie van de afval(mee)verbrandingsinstallatie, maar ook op een andere locatie. Het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) geeft aan of recyclen de voorkeur heeft. Soms kan recycling mogelijk zijn, maar geeft het LAP aan dat recyclen niet de voorkeur heeft vanwege de eigenschappen van het afval.
Organisch koolstofgehalte en gloeiverlies van slakken en bodemassen
Er gelden maximale waarden voor de totale hoeveelheid organische koolstof of gloeiverlies van de slakken en bodemassen. De totale hoeveelheid aan organische koolstof moet minder zijn dan 3%, of het gloeiverlies moet minder dan 5% zijn. Deze percentages gelden op basis van het droge gewicht.
Bemonsteren en analyseren
Het bemonsteren en analyseren op die waarden moet 4 keer per jaar plaatsvinden. Het bemonsteren moet gebeuren volgens NEN-EN 14899. Voor het analyseren van het totaal organisch koolstofgehalte geldt NEN-EN 15619 of NEN-EN 15935. Voor het analyseren van het gloeiverlies geldt NEN-EN 13137 of NEN-EN 15936.
Voor het totaal organisch koolstofgehalte is ook de BRL 2307-1 te gebruiken. Maar dan moet wel zijn aangetoond dat:
- de meetresultaten niet systematisch afwijken van de meetresultaten bij het toepassen van de genoemde NEN-EN-normen
- de reproduceerbaarheid en meetonzekerheid gelijkwaardig is
Hulpbranders bij een afvalverbrandingsinstallatie
Voor een afvalverbrandingsinstallatie (en dus niet een afvalmeeverbrandingsinstallatie) gelden regels over hulpbranders. Elke verbrandingskamer moet minstens 1 hulpbrander hebben die:
- automatisch inschakelt als de temperatuur tijdens het verbranden onder de minimale temperatuur zakt
- inschakelt bij het opstarten en stoppen van de afvalverbrandingsinstallatie. De hulpbrander moet zorgen voor het behalen van de minimale temperatuur. Het inschakelen van de hulpbrander bij het opstarten of stoppen hoeft alleen als er nog onverbrande afvalstoffen in de verbrandingskamer zijn.
De verstookte brandstof in de hulpbrander mag niet meer verontreinigingen bevatten dan gasolie voor de scheepvaart. In richtlijn 2016/802 staat in artikel 2, onderdeel e, de definitie van gasolie voor de scheepvaart.
Maatwerk
Het is niet mogelijk om de voorschriften te versoepelen met maatwerkregels of maatwerkvoorschriften. Strengere voorschriften mogen wel. Het versoepelen van de regels over de ontvangst en het bewaren mag wel. Maar alleen als het om een IPPC-installatie gaat die alleen afvalstoffen thermisch behandelt van diezelfde IPPC-installatie (artikelen 4.65 en 4.96a, Bal).
Let op: er gelden ook andere voorschriften
Naast afvalvoorschriften gelden ook andere voorschriften. Deze vindt u op de pagina Inhoudelijke regels afval(mee)verbrandingsinstallatie.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.