Situaties waarin het eindonderzoek bodem van toepassing is
Paragraaf 5.2.1 van het Bal spreekt over 'Eindonderzoek bodem'. In de volksmond wordt vaak gesproken over een eindsituatieonderzoek.
De paragraaf 'Eindonderzoek bodem' geldt alleen als dat bij milieubelastende activiteiten in de hoofdstukken 3 of 4 van het Bal staat. Wordt bij het beëindigen van een milieubelastende activiteit niet naar paragraaf 5.2.1 verwezen? Dan is er geen eindonderzoek verplicht.
In paragraaf 5.2.1 wordt met 'bodem' de grond en het grondwater bedoeld. Dit geldt ook voor bodemonderzoek en bodemkwaliteit.
Gebruikt, gemaakt of uitgestoten
In de paragraaf eindonderzoek bodem staat dat het bodemonderzoek gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt, gemaakt of uitgestoten op het gedeelte van de locatie waarop de activiteit is verricht.
Deze paragraaf (5.2.1) is een voortzetting van artikel 2.11 van het Activiteitenbesluit en het is de bedoeling dat deze op dezelfde wijze doorwerkt. In het Activiteitenbesluit stond het anders opgeschreven. Daar stond in het achtste lid:” bodembedreigende stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen of vormden”.
Met het gebruik van de woorden ‘gebruikt, gemaakt of uitgestoten’ in het Bal is aangesloten bij artikel 22 van de Richtlijn industriële emissies. Daarin is ‘gebruik, de productie of de uitstoot’ genoemd. In het Bal gebruiken we in plaats van ‘produceren’ het woord ‘maken’. Het woord ‘opslaan’ staat niet in deze opsomming, maar moet hier wel onder worden begrepen.
Locatie gebruik bodembedreigende stoffen
Er geldt een informatieplicht voor de start van bodembedreigende activiteiten. De ondernemer moet voor de start van de activiteit een plattegrond doorgeven aan het bevoegd gezag. Hierop moet de locatie van de bodembedreigende activiteiten en stoffen staan. Na de activiteit is zo bekend waar de bodembedreigende stoffen op de locatie zijn gebruikt, opgeslagen, geproduceerd of uitgestoten. Die plattegrond gaat minimaal 4 weken voor het begin van de activiteit naar het bevoegd gezag.
Wijzigt de locatie? Dan moet de ondernemer binnen 4 weken na de wijziging een plattegrond met de gewijzigde locatie doorgeven.
De plattegrond is onderdeel van de informatieplicht in het Omgevingsloket. In het Omgevingsloket wordt onder stap 4 gevraagd naar een plattegrondtekening met daarop de locaties van activiteiten die de bodem kunnen vervuilen. Bij stap 4 kiest de initiatiefnemer voor de optie 'Starten van een nieuwe activiteit of activiteit verplaatsen naar een ander adres'. Vervolgens kan bij stap 5 de plattegrond als bijlage toegevoegd worden.
Voor vergunningplichtige IPPC-installaties Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) geldt een uitzondering. Want de plattegrond komt al via de aanvraagvereisten voor de vergunning bij het bevoegd gezag.
Inhoud van het onderzoek
Uit het eindonderzoek bodem blijkt of de bodembedreigende stoffen terug te vinden zijn op de locatie waar de activiteit heeft plaatsgevonden. Het gaat dan om stoffen die zijn gebruikt, opgeslagen, geproduceerd of uitgestoten in de bodem.
Een vloeistofdichte bodemvoorziening wordt tijdens het bodemonderzoek niet doorboord of aangetast.
Eisen waar het eindonderzoek bodem aan moet voldoen
Het eindonderzoek bodem moet voldoen aan NEN 5725 en NEN 5740, als de activiteit plaatsvindt op de landbodem. Of het moet voldoen aan NEN 5717 en NEN 5720, als de activiteit plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam. Het veldwerk gebeurt door een bedrijf met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of AS SIKB 2000.
De analyses gebeuren in een laboratorium met een erkenning voor AS SIKB 3000, voor zover dat voor de relevante stoffen mogelijk is.
Met 'bodemmetingen' worden grondmetingen bedoeld.
Binnen 6 maanden na de activiteit gaat een rapport naar het bevoegd gezag. Is de bodem verontreinigd of aangetast als gevolg van de activiteit? Dan moet een ondernemer uiterlijk 6 maanden na het toezenden van het rapport de bodemkwaliteit hebben hersteld naar de oorspronkelijke situatie.
Herstelplicht van de bodem
Wie vervuilt, moet dit opruimen. Blijkt uit de vergelijking tussen onderstaande herstelopties en de eindsituatie dat de bodem verontreinigd of aangetast is? Dan moet de ondernemer de bodemkwaliteit herstellen.
Voor het herstellen van de bodemkwaliteit zijn er 3 opties. Deze opties geven geen verplichte- of voorkeursvolgorde aan. De keuze is aan degene die de activiteit verricht. De bodemkwaliteit wordt hersteld tot:
- de grondkwaliteit en grondwaterkwaliteit van een vrijwillig uitgevoerd bodemrapport (nulonderzoek) voor de start van de activiteit volgens:
- NEN 5740 voor een activiteit op de landbodem, of
- NEN 5720 voor een activiteit in een oppervlaktewaterlichaam
- de bodemkwaliteit van de locatie waarop de activiteit is verricht op een bodemkwaliteitskaart. Dit is een geldende bodemkwaliteitskaart, als bedoeld in artikel 25c, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit.
- de kwaliteitsklassen voor landbodem en oppervlaktewaterlichaam (waterbodem) bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit, dit zijn:
- kwaliteitsklasse landbouw/natuur voor landbodem, of
- kwaliteitsklasse niet verontreinigd voor oppervlaktewaterlichaam
Ligt de bodemkwaliteit voor de start van de activiteit niet vast of is er geen geldende bodemkwaliteitskaart? Dan moet herstel plaatsvinden tot de kwaliteitsklasse landbouw/natuur, bedoeld in artikel 25d van het Besluit bodemkwaliteit. Voor grondwaternormen zijn er geen streefwaarden vastgesteld, maar kan gebruikgemaakt worden van de streefwaarde volgens bijlage 1 van de Circulaire bodemsanering 2013.
Bij punt 2 geldt: bij toetsing van de resultaten van het eindonderzoek bodem aan de bodemkwaliteitskaart verdient het aanbeveling om bij het bevoegd gezag te informeren welke P-waarde uit de dataset van de bodemkwaliteitskaart hiervoor geldt.
Eisen herstelbedrijf
Het herstel gebeurt door een bedrijf met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000. Het wordt milieukundig begeleid door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 6000.
Opmerking nulonderzoek
Het uitvoeren van een nulonderzoek voor de aanvang van milieubelastende activiteiten onder het Bal is niet verplicht. Het nulonderzoek is namelijk geen milieubeschermende maatregel. De initiatiefnemer kan op vrijwillige basis wel een nulonderzoek uitvoeren.
Bij het beëindigen van de activiteit is het mogelijk het nulonderzoek te vergelijken met het eindonderzoek. Zo kan men vaststellen of de bodem is verontreinigd of aangetast.
Er is nog voordeel om het nulonderzoek vrijwillig uit te voeren. Bij de start van de activiteit is duidelijk of er verontreinigingen aanwezig zijn. Is dit het geval? Dan is later aantoonbaar dat de verontreiniging niet komt door de nieuwe activiteit.
Er geldt een uitzondering voor IPPC-installaties. Voor activiteiten waarvoor de Europese Richtlijn industriële emissies (Rie) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) het milieubeschermingsbeginsel van 'Integrated Pollution Prevention and Control' (IPPC) geldt, blijft volgens de Rie artikel 22 het nulonderzoek wel verplicht. Het bevoegd gezag moet deze opnemen in de omgevingsvergunning.