Specifieke zorgplicht brandveilig gebruik
Voor het gebruik van een bouwwerk geldt een specifieke zorgplicht over brandveiligheid. Die geldt naast de andere regels voor het gebruik van bouwwerken in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup).
Wat houdt de specifieke zorgplicht voor brandveilig gebruik in?
Degene die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken, moet maatregelen nemen (die redelijkerwijs te vragen zijn) om (brand)gevaarlijke situaties te voorkomen bij het gebruik. Zo moet diegene het volgende voorkomen:
- ontstaan van brandgevaar
- ontstaan van een gevaarlijke situatie bij brand
- belemmering van de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand
- belemmering van het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand
- belemmering van het redden van personen of dieren bij brand
- op een andere manier ontstaan of voortduren van gevaar voor de brandveiligheid
Dit staat in artikel 6.4 van het Bbl. Onder de specifieke zorgplicht valt bijvoorbeeld:
- opslag van brandbare goederen in stookruimten
- veilig gebruik van verbrandingstoestellen (over de keuring van een stookinstallatie en werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties zijn ook extra regels van het Bbl)
- opslag brandgevaarlijke stoffen of brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen in of op een bouwwerk
- traplift
Opslag brandgevaarlijke stoffen in of op een bouwwerk
De specifieke zorgplicht geldt voor de opslag van brandgevaarlijke stoffen in of op een bouwwerk. In de Nota van Toelichting van het Bbl (pagina 458) staat onderstaande tabel met maximale opslaghoeveelheden die als indicatie gelden voor huishoudelijk gebruik.
|
ADR-klasse |
Omschrijving |
Toegestane maximale hoeveelheid |
|---|---|---|
|
2, en het gaat om:
|
Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) | 50 kg |
| 3, verpakkingsgroep II | Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton | 25 liter |
| 3, verpakkingsgroep III, maar met uitzondering van dieselolie, gasolie en lichte stookolie met een vlampunt tussen 61 °C en 100 °C | Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten | 50 liter |
| 4.1, 4.2, 4.3, verpakkingsgroep II en III |
4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders 4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink 4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide |
50 kg |
| 5.1, verpakkingsgroep II en III | Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide | 50 liter |
| 5.2 | Organische peroxiden zoals dicumylperoxide en dipropionylperoxide | 1 liter |
Daarbij is het volgende aan te houden:
- De totale hoeveelheid van de stoffen in de tabel mag maximaal 100 kilogram of liter zijn.
- Een aangebroken verpakking is hetzelfde als een volle verpakking. Dus als in een vat van 10 liter nog maar 4 liter zit dan telt dat toch mee als hoeveelheid van 10 liter.
- De verpakking moet tegen normale behandeling bestand zijn. Dat zal bij een originele verpakking doorgaans het geval zijn.
- De verpakking is voorzien van een adequate gevaaraanduiding. Zoals de gevaaraanduiding voor 'ontvlambaar'.
- De stof mag niet onvoorzien uit de verpakking ontsnappen. Dat zal bij een juiste sluiting van een originele verpakking doorgaans het geval zijn.
- Het gebruik van de stof mag alleen plaatsvinden als er aandacht is voor de gevaarsaanduidingen op de verpakking. Bijvoorbeeld dat roken niet mag tijdens het gebruik van de stof.
De opslag van brandgevaarlijke stoffen nabij een bouwwerk valt niet onder de specifieke zorgplicht. Meer informatie vindt u op Opslag van brandgevaarlijke en brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen.
Opslag brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen in of op een bouwwerk
Naast brandgevaarlijke stoffen zijn er brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen (zoals hout, autobanden en kunststoffen). De opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen in of op een bouwwerk valt onder de specifieke zorgplicht. Het komt erop neer dat de opslag zodanig moet zijn dat bij brand geen onaanvaardbaar risico ontstaat voor naastgelegen percelen.
De opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen nabij een bouwwerk valt niet onder de specifieke zorgplicht. Meer informatie op Opslag van brandgevaarlijke en brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen.
Traplift
De specifieke zorgplicht geldt voor het plaatsen van een traplift in een bestaande woning. De bestaande trap moet namelijk voldoende veilig te belopen zijn na het plaatsen van de traplift. In het infoblad Trapliften op bestaande trappen staat daar meer informatie over.
Eigen verantwoordelijkheid
De specifieke zorgplicht doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker van een bouwwerk. De wetgever verwacht dat die gebruiker zelf snapt wat diegene in bepaalde gevallen moet doen. Voor de hand liggende zaken hoeven niet precies te zijn uitgewerkt in regelgeving en vergunningvoorschriften. De gebruiker van een bouwwerk heeft dan ook meer ruimte om de eigen verantwoordelijkheid in te vullen.
Soms kunnen situaties ontstaan die niet standaard zijn. Het is dan moeilijker om te bepalen of een activiteit kan voldoen aan de specifieke zorgplicht. Hoe kan de gebruiker van een bouwwerk toch zekerheid krijgen? Daar zijn 2 manieren voor:
- Met het bevoegd gezag overleggen over de invulling van de specifieke zorgplicht. Als alle betrokkenen het eens zijn met die invulling, is geen maatwerkvoorschrift nodig.
- Het bevoegd gezag vragen een maatwerkvoorschrift op te stellen om de specifieke zorgplicht in te vullen (artikel 6.5, lid 1 Bbl).
Voor wie geldt de specifieke zorgplicht?
De specifieke zorgplicht geldt voor degene die het bouwwerk gebruikt. Dat is niet alleen de bewoner, maar ook degene die het bouwwerk laat gebruiken. Bijvoorbeeld de eigenaar of verhuurder. De gebruiker moet er ook voor zorgen dat werknemers of bedrijven die binnen het bouwwerk activiteiten verrichten, ook voldoen aan de zorgplicht.
Verantwoordelijkheid bevoegd gezag
Bij het overtreden van de zorgplicht waarbij een onveilige situatie ontstaat, kan het bevoegd gezag handhavend optreden. Het maakt niet uit of de situatie ontstaan is door actief handelen of nalaten, of dat de situatie al bestond. Het laten voortduren van een gevaarlijke situatie is namelijk ook een overtreding van de specifieke zorgplicht. Ongeacht wie deze situatie liet ontstaan. De specifieke zorgplicht is zowel bestuurs- als strafrechtelijk te handhaven.
Daarnaast bestaat op grond van artikel 6.5, lid 1, van het Bbl de mogelijkheid om de specifieke zorgplicht nader in te vullen met een maatwerkvoorschrift.
Een bedrijf kan de specifieke zorgplicht overtreden, zonder dat het dit redelijkerwijs kan vermoeden. Als het bevoegd gezag constateert dat het bedrijf de specifieke zorgplicht overtreedt, geeft het dit bij het bedrijf aan. Het bedrijf moet direct maatregelen nemen. Afhankelijk van de situatie legt het bevoegd gezag een maatwerkvoorschrift op.
Voorbeelden strijd met specifieke zorgplicht
Het is goed voor te stellen dat er strijd is met de specifieke zorgplicht in de volgende voorbeelden:
- In een besloten ruimte bevinden zich personen en zijn ook met zeer brandbaar waterstofgas gevulde ballonnen aanwezig.
- De door een uitmonding voor rookgas uitgestoten vonken van bijvoorbeeld een open haard. Die kunnen een brandveiligheidsrisico vormen bij bijvoorbeeld een huis met een niet-geïmpregneerd rieten dak.
- Geen adequate controle heeft plaatsgevonden na het aanbrengen of wijzigen van een kabel-, leiding- of andere doorvoer in of door een scheidingsconstructie waarvoor het Bbl een regel bevat over de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of rookdoorgang.
- Er is in of op een bouwwerk een brandgevaarlijke stof aanwezig in een grotere hoeveelheid dan in de tabel hiervoor. Of minder goed verpakt dan bij huishoudelijk gebruik verantwoord is.
- Het opslaan van brandbaar materiaal of het verzamelen van afval in een onveilig opgestelde container waardoor brandgevaar ontstaat.
- Het niet goed schoonhouden van de terugloopruimte van een roltrap. Zo kan in die ruimte opgehoopt stof, vet en vuil brandgevaar opleveren.
- Een te grote vuurbelasting in een ruimte of een kans op zo'n snel brandverloop dat de beheersbaarheid van brand niet is verzekerd. Bijvoorbeeld omdat de brand- of subbrandcompartimentering niet is gewaarborgd. Daardoor kan een brand overslaan naar een ander gebouw, zoals een woning, ziekenhuis of andere kwetsbare gebruiksfunctie.
- Als voor hand- of automatische brandmelders voorwerpen staan waardoor ze bij brand niet goed te bereiken zijn.
- Als een vluchtroute voorwerpen bevat die snel vluchten bij brand onmogelijk maken. Bijvoorbeeld vuilcontainers, huisraad, rijwielen of scootmobielen. Zie voor meer informatie de pagina Objecten op vluchtroutes.
- Als in een ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, zoals een portiek of een veiligheidstrappenhuis (veiligheidsroute of veiligheidsvluchtroute), voorwerpen met een verhoogd brandrisico staan. Bijvoorbeeld vuilcontainers, oude kranten, brommers, scootmobielen en motorfietsen. Ook activiteiten verrichten met een verhoogd brandrisico mag daar niet. Zoals bijvoorbeeld het laden van accu's van elektrische voertuigen.
- Als er voorwerpen staan op de verbindingsroute voor de brandweer, tussen de uitgangen van een brandweerlift.
Voorbeelden geen strijd met specifieke zorgplicht
Het is niet goed voor te stellen dat er strijd is met de specifieke zorgplicht als deze stoffen aanwezig zijn:
- brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor (van bijvoorbeeld scooter, auto)
- brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel
- voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken
- gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter (niet te verwarren met de spuitbussen en gaspatronen die in de tabel hiervoor staan)
- dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter
- brandgevaarlijke stoffen als het Besluit activiteiten leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) de aanwezigheid daarvan toestaat. Onder de voorwaarde dat het bevoegd gezag vindt dat de opslag en het gebruik op een wijze is die het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende voorkomt
Specifieke zorgplicht naast meer uitgewerkte regels in het Bbl of de vergunning
De specifieke zorgplicht geldt altijd. Ook als er gedetailleerde regels in het Bbl staan. Hetzelfde geldt als er gedetailleerde vergunningvoorschriften zijn.
Dit is dus anders dan bij de algemene zorgplicht uit de Omgevingswet. Artikel 1.8 van de Omgevingswet stelt dat men aan deze zorgplicht voldoet 'voor zover bij wettelijk voorschrift of besluit specifieke regels zijn gesteld met het oog op de doelen van de wet, en die regels worden nageleefd'.
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bbl bevat regels over bouwwerken.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.