Specifieke zorgplicht brandveilig gebruik
Naast de regels voor het brandveilig gebruik van bouwwerken uit afdeling 6.2 en paragraaf 6.5.1, geldt ook de specifieke zorgplicht uit artikel 6.4 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup).
Op deze pagina gaan we in op een aantal onderdelen van de specifieke zorgplicht:
- Wat houdt de specifieke zorgplicht voor brandveilig gebruik in?
- Eigen verantwoordelijkheid
- Voor wie geldt de specifieke zorgplicht?
- Verantwoordelijkheid bevoegd gezag
- Zorgplicht naast meer uitgewerkte regels in het Bbl of de vergunning
Wat houdt de specifieke zorgplicht voor brandveilig gebruik in?
Dat specifieke zorgplicht houdt het volgende in: iedereen die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat als gevolg van dat gebruik een gevaarlijke situatie kan ontstaan, is verplicht alle redelijke maatregelen te nemen om zo'n situatie te voorkomen. Zo moet hij of zij voorkomen dat:
- brandgevaar ontstaat
- bij brand een gevaarlijke situatie ontstaat
- de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd
- het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd
- het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd
- er op een andere manier gevaar voor de brandveiligheid ontstaat of voortduurt
Regels over de volgende onderwerpen staan niet in het Bbl, maar vallen onder de specifieke zorgplicht:
- afstand tot de uitmonding van rookgasafvoer
- met brandbaar gas gevulde ballonnen
- opslag in stookruimten
- veilig gebruik van verbrandingstoestellen
Opslag brandgevaarlijke stoffen in een bouwwerk
De specifieke zorgplicht geldt ook voor de opslag van brandgevaarlijke stoffen in een bouwwerk. In de toelichting bij artikel 6.4 van het Bbl staat een tabel met maximale opslaghoeveelheden die als indicatie gelden voor huishoudelijk gebruik.
ADR-klasse Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) |
Omschrijving |
Toegestane maximum hoeveelheid |
---|---|---|
2 (UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas) | Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) | 50 kg |
3 | Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton | 25 liter |
3 (excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C) | Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten | 50 liter |
4.1, 4.2, 4.3 |
4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders 4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink 4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide |
50 kg |
5.1 | Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide | 50 liter |
5.2 | Organische peroxiden zoals dicumylperoxide en dipropionyl peroxide | 1 liter |
Voorbeelden specifieke zorgplicht
Op basis van de zorgplicht kan ook gehandhaafd worden in bijvoorbeeld de volgende situaties:
-
De door een uitmonding voor rookgas uitgestoten vonken van bijvoorbeeld een open haard. Die kunnen een brandveiligheidsrisico vormen bij bijvoorbeeld een huis met een niet-geïmpregneerd rieten dak.
-
Er is in of op een bouwwerk een brandgevaarlijke stof aanwezig in een grotere hoeveelheid. Of minder goed verpakt dan bij huishoudelijk gebruik verantwoord is.
-
Het opslaan van brandbaar materiaal of het verzamelen van afval in een onveilig opgestelde container waardoor brandgevaar ontstaat.
-
Het niet goed schoonhouden van de terugloopruimte van een roltrap. Zo kan in die ruimte opgehoopt stof, vet en vuil brandgevaar opleveren.
-
Een te grote vuurbelasting in een ruimte of een kans op zo'n snel brandverloop dat de beheersbaarheid van brand niet is verzekerd. Bijvoorbeeld omdat de brand- of subbrandcompartimentering niet is gewaarborgd. Daardoor kan een brand overslaan naar een ander gebouw, zoals een woning, ziekenhuis of andere kwetsbare gebruiksfunctie.
-
Als voor hand- of automatische brandmelders voorwerpen staan waardoor ze bij brand niet goed te bereiken zijn.
-
Als een vluchtroute voorwerpen bevat die snel vluchten bij brand onmogelijk maken. Bijvoorbeeld vuilcontainers, huisraad, rijwielen of scootmobielen.
-
Als in een ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, zoals een portiek of een veiligheidstrappenhuis (veiligheidsroute of veiligheidsvluchtroute), voorwerpen met een verhoogd brandrisico staan. Bijvoorbeeld vuilcontainers, oude kranten of voertuigen. Ook activiteiten verrichten met een verhoogd brandrisico mag daar niet. Zoals bijvoorbeeld het laden van accu's van elektrische voertuigen.
-
Als er voorwerpen staan op de verbindingsroute voor de brandweer, tussen de uitgangen van een brandweerlift.
Trapliften
De specifieke zorgplicht geldt ook voor het plaatsen van een traplift in een bestaande woning. De bestaande trap moet namelijk voldoende veilig te belopen zijn na het plaatsen van de traplift. In het infoblad Trapliften op bestaande trappen staat daar meer informatie over.
Eigen verantwoordelijkheid
De specifieke zorgplicht doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van een initiatiefnemer. De wetgever verwacht dat hij zelf snapt wat hij in bepaalde gevallen moet doen. Voor de hand liggende zaken hoeven niet precies te zijn uitgewerkt in regelgeving en vergunningvoorschriften. De initiatiefnemer heeft dan ook meer ruimte om zijn eigen verantwoordelijkheid in te vullen.
Soms kunnen situaties ontstaan die niet standaard zijn. Het is dan moeilijker om te bepalen of een activiteit kan voldoen aan de specifieke zorgplicht. Hoe kan de initiatiefnemer toch zekerheid krijgen? Daar zijn 2 manieren voor:
- Met het bevoegd gezag overleggen over de invulling van de specifieke zorgplicht. Als alle betrokkenen het eens zijn met die invulling, is geen maatwerkvoorschrift nodig.
- Het bevoegd gezag vragen een maatwerkvoorschrift op te stellen om de specifieke zorgplicht in te vullen (artikel 6.5, lid 1 Bbl).
Voor wie geldt de specifieke zorgplicht?
De specifieke zorgplicht geldt voor degene die het bouwwerk gebruikt. Dat is niet alleen de bewoner, maar ook degene die het bouwwerk laat gebruiken. Bijvoorbeeld de eigenaar of verhuurder. De gebruiker moet er ook voor zorgen dat werknemers of bedrijven die binnen het bouwwerk werkzaamheden verrichten, ook voldoen aan de zorgplicht.
Verantwoordelijkheid bevoegd gezag
Bij het overtreden van de zorgplicht waarbij een onveilige situatie ontstaat, kan het bevoegd gezag handhavend optreden. Het maakt niet uit of de situatie ontstaan is door actief handelen of nalaten, of dat de situatie al bestond. Het laten voortduren van een gevaarlijke situatie is namelijk ook een overtreding van de specifieke zorgplicht. Ongeacht wie deze situatie liet ontstaan. De specifieke zorgplicht is zowel bestuurs- als strafrechtelijk te handhaven.
Daarnaast bestaat op grond van artikel 6.5, lid 1 de mogelijkheid om de specifieke zorgplicht nader in te vullen met een maatwerkvoorschrift.
Een bedrijf kan de specifieke zorgplicht overtreden, zonder dat het dit redelijkerwijs kan vermoeden. Als het bevoegd gezag constateert dat het bedrijf de specifieke zorgplicht overtreedt, geeft het dit bij het bedrijf aan. Het bedrijf moet direct maatregelen nemen. Afhankelijk van de situatie legt het bevoegd gezag een maatwerkvoorschrift op.
Zorgplicht naast meer uitgewerkte regels in het Bbl of de vergunning
De specifieke zorgplicht geldt altijd. Ook als er gedetailleerde regels in het Bbl staan. Hetzelfde geldt als er gedetailleerde vergunningvoorschriften zijn.
Dit is dus anders dan bij de algemene zorgplicht uit de Omgevingswet. Artikel 1.8 van de Omgevingswet stelt dat men aan deze zorgplicht voldoet voor zover bij wettelijk voorschrift of besluit specifieke regels zijn gesteld met het oog op de doelen van de wet, en die regels worden nageleefd.
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bbl bevat regels over bouwwerken.
ADR
Op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171). Dit staat in bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Uitleg
ADR staat voor Accord européen relatif au transport international de marchandises Dangereuses par Route. Afhankelijk van de specifieke eigenschappen van de gevaarlijke stoffen zijn deze ingedeeld in gevarenklassen. Meer informatie staat op de ADR-pagina van het RIVM.