Emissiegrenswaarden voor grote stookinstallaties
Voor grote stookinstallaties (>50 MWth) gelden voorschriften uit paragraaf 4.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). De emissiegrenswaarden zijn afhankelijk van het type stookinstallatie, de brandstof en het vermogen. Daarnaast zijn er uitzonderingen en maatwerkmogelijkheden voor emissiegrenswaarden van grote stookinstallaties.
Emissiegrenswaarden voor grote stookinstallaties
Voor alle grote stookinstallaties gelden emissiegrenswaarden voor emissies naar lucht. De emissiegrenswaarden voor emissies naar lucht zijn per component opgenomen in het Bal:
Component | Verwijzing Bal |
---|---|
Zwaveldioxide (SO2) | artikel 4.34 |
Stikstofoxiden (NOx) | artikel 4.36 |
Koolstofmonoxide (CO) | artikel 4.38 |
Totaal stof (TSP) | artikel 4.39 |
Overige componenten | artikel 4.39a |
'Overige componenten' zijn:
- zoutzuur, waterstoffluoride en kwik bij gebruik van vaste brandstoffen
- waterstoffluoride bij vloeibare brandstoffen
- zoutzuur, waterstoffluoride, dioxinen en furanen. En vluchtige organische stoffen bij gebruik residuen uit de chemische industrie die als brandstof worden ingezet
- formaldehyde en methaan bij gasmotoren
- ammoniak voor stookinstallaties met een selectieve katalytische reductie (SCR) of een selectieve niet-katalytische reductie (SNCR)
Maatwerkmogelijkheden emissiegrenswaarden
Algemeen
Het bevoegd gezag mag ervoor kiezen om emissiegrenswaarden op basis van BBT-conclusies aan te scherpen. Het bevoegd gezag moet voor elke grote stookinstallatie bepalen aan welke BBT (beste beschikbare technieken) deze installatie moet voldoen. De bepaling van de te gebruiken BBT kan ertoe leiden dat het bevoegd gezag een strengere emissiegrenswaarde aanhoudt dan in het Bal staat. Zie voor meer informatie de oplegnotitie BBT-conclusies grote stookinstallaties.
Met een maatwerkvoorschrift mag het bevoegd gezag de emissiegrenswaarden niet versoepelen (artikel 4.31, Bal). De enige uitzonderingen hierop staan hieronder. Dit neemt niet weg dat ook bestaande installaties BBT moeten toepassen om te voldoen aan de Richtlijn industriële emissies (Rie) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Deze technieken staan in de BBT-conclusies.
Zwaveldioxide
De emissiegrenswaarde voor SO2 mag verhoogd worden tot maximaal 500 mg/Nm3 als de stookinstallatie:
- voor 27 november 2002 een vergunning had of de volledige aanvraag voor de vergunning was ingediend
- en voor 27 november 2003 in bedrijf was volgens de regelgeving die toen golden
- en gestookt wordt met gassen met een laag calorische waarde, verkregen door vergassing van raffinaderijresiduen.
Dit staat in artikel 4.35 van het Bal.
Stikstofoxiden
Voor gasvormige brandstoffen is in sommige gevallen maatwerk opgenomen voor NOx (artikel 4.37, Bal):
- Gasturbines en STEG (stoomturbines en gasturbines) met een vergunning die verleend is voor 17 augustus 2017 die niet kunnen voldoen aan de emissiegrenswaarde, mogen een emissiegrenswaarde van maximaal 50 mg/Nm3 hebben.
- Bestaande gasturbines en STEG met een bedrijfstijd van minder dan 1.500 uur per jaar, mogen een emissiegrenswaarde van maximaal 75 mg/Nm3 hebben.
- Andere grote stookinstallaties die worden gestookt met aardgas en niet kunnen voldoen aan de emissiegrenswaarde, mogen een emissiegrenswaarde van maximaal 100 mg/Nm3 hebben.
- Andere bestaande grote stookinstallaties die op grond van technische kenmerken en passend binnen de grenzen van het Uitvoeringsbesluit grote stookinstallaties niet aan de emissiegrenswaarden kunnen voldoen, mogen een emissiegrenswaarde van maximaal 150 mg/Nm3 hebben.
Emissiegrenswaarden bij stoken meerdere brandstoffen
Sommige stookinstallaties zijn geschikt voor het stoken van meerdere brandstoffen. De brandstoffen kunnen afwisselend of tegelijk gestookt worden.
Voor afwisselend stoken van meerdere brandstoffen in een stookinstallatie gelden de emissiegrenswaarden voor de gebruikte brandstof.
Bij gelijktijdig stoken van meerdere brandstoffen gelden de gewogen gemiddelde emissiegrenswaarden (artikel 4.55 van het Bal). De weging vindt plaats op basis van de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstoffen. De formule die gebruikt wordt om de gemiddelde emissie eis zelf te berekenen met 2 brandstoffen is de volgende:
Emissiegrenswaarde = ((SA X VA X EA) + (SB X VB X EB)) / ((SA X VA) + (SB X VB))
SA = De stookwaarde van brandstof A
SB = De stookwaarde van brandstof B
VA = Het verbruik van brandstof A
VB = Het verbruik van brandstof B
EA = De emissiegrenswaarde brandstof A
EB = De emissiegrenswaarde brandstof B
Uitzonderingen emissiegrenswaarden
500-uursregeling
Motoren en gasturbines die minder dan 500 uur per jaar in werking zijn en die bedoeld zijn voor noodgevallen, hebben geen emissiegrenswaarden. Het aantal uren dat de stookinstallatie in werking is, moet worden geregistreerd (artikel 4.54, Bal). Voor andere typen grote stookinstallaties bestaat geen 500-uursregeling.
Let op: er gelden ook andere voorschriften
Naast voorschriften voor emissiegrenswaarden naar de lucht, gelden ook andere voorschriften. Deze vindt u op de pagina Inhoudelijke regels grote stookinstallaties.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Richtlijn industriële emissies en veehouderijen (Rie)
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 over industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334). Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
De Richtlijn industriële emissies is op 15 juli 2024 inhoudelijk gewijzigd door richtlijn 2024/1745. Hierbij wordt ook de naam van de richtlijn aangepast tot Richtlijn industriële emissies en veehouderijen.
Ga naar de geconsolideerde tekst van de Richtlijn industriële emissies.
Meer informatie staat op Richtlijn industriële emissies en veehouderijen (Rie).