Luchtverversing: regels bij bestaande bouw
Het Rijk stelt eisen aan de kwaliteit van de lucht bij ventilatie en aan de invoer en afvoer van lucht. Er kunnen gezondheidsklachten ontstaan als ventilatielucht wordt vervuild door rookgasafvoer of afvoer van ventilatielucht.
Inhoud
- Luchtverversing verblijfsruimte, toiletruime en badruimte
- Luchtverversing overige ruimten
- Eisen aan ventilatieopeningen
- Luchtkwaliteit: toevoer van ventilatielucht
- Luchtkwaliteit: afvoer van binnenlucht
- Capaciteit spuivoorziening
Luchtverversing verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte
De benodigde hoeveelheid luchtverversing van een verblijfsruimte wordt bij de woonfunctie bepaald aan de hand van de vloeroppervlakte.
Een verblijfsruimte van een woonfunctie heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 0,7 dm³/s per m² vloeroppervlakte.
De capaciteit per verblijfsruimte mag echter niet kleiner zijn dan 7 dm³/s per verblijfsruimte. Daarmee is zeker dat er in elke verblijfsruimte, hoe klein ook, voldoende ventilatie voor één persoon is.
Eisen bij opstelplaats kooktoestel
Voor een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel geldt een ventilatiecapaciteit van 0,7 dm³/s per m² met een minimum van 21 dm³/s. Dit is in tegenstelling tot de 0,7 dm³/s per m² met een minimum van 7 dm³/s, Dat is om geur, dampen en waterdamp in korte tijd af te kunnen voeren en verbrandingslucht toe te kunnen voeren.
Eisen bij niet gelijktijdig gebruik van ruimten
Niet elke ruimte van een woning wordt gelijktijdig gebruikt. De totale capaciteit van een centrale ventilatievoorziening moet voldoende zijn voor de verblijfsruimte met de grootste ventilatiecapaciteitsbehoefte die op die centrale ventilatievoorziening is aangesloten. De totaal benodigde ventilatiecapaciteit hoeft dus niet een optelsom te zijn van de benodigde capaciteit in de verblijfsruimten (artikel 3.67 lid 4 Bbl).
In een gemeenschappelijk verblijfsgebied moet de capaciteit van de luchtverversing voldoende zijn bij gelijktijdig gebruik van de verblijfsruimten in dat gemeenschappelijk verblijfsgebied.
Aantal personen
Bij de overige gebruiksfuncties wordt de benodigde hoeveelheid luchtverversing bepaald aan de hand van het aantal personen waarvoor de ruimte is bestemd. Bij het bepalen van de vereiste ventilatiecapaciteit is het aantal personen bepalend waarvoor het gebouw, uitgaande van het kenmerkend gebruik van de gebruiksfunctie, bestemd is.
Voor de overige gebruiksfuncties geldt, gebaseerd op de personenbenadering, een minimumeis voor de luchtverversing in een verblijfsgebied en een verblijfsruimte tussen de 2,12 dm³/s per persoon tot 6,40 dm³/s per persoon. Dit is afhankelijk van de (sub)gebruiksfunctie.
Deze minimaal aan te houden capaciteiten staan in tabel 3.66 van het Bbl.
Toiletruimte en badruimte
Een toiletruimte en een badruimte hebben een voorziening voor luchtverversing zodat verontreinigde lucht snel kan worden afgevoerd. Dit voorkomt een overmaat aan waterdamp in de badruimte en schimmelvorming.
De ventilatiecapaciteit bedraagt minimaal 7 dm³/s bij een toiletruimte en 14 dm³/s bij een badruimte. Deze normen zijn volgens bepaald NEN 1087 (nieuwbouw) en NEN 8087 (bestaande bouw). Dit staat in artikel 3.67 lid 6, Bbl.
Luchtverversing overige ruimten
Overige ruimten zijn niet bestemd voor langdurig verblijf van mensen. Maar ze kunnen door gebruik zonder voldoende luchtverversing een verhoogde kans op gevaar voor de gezondheid van de gebruikers opleveren.
Onderstaande overige ruimten moeten een niet-afsluitbare ventilatievoorziening hebben:
- alleen bij nieuwbouw: gemeenschappelijke verkeersruimten (galerijen, corridors, trappenhuizen en portieken) van een woonfunctie met een capaciteit van ten minste 0,5 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte
- een ruimte met een opstelplaats voor een gasmeter met een capaciteit van ten minste 1 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte, met een minimum van 2 dm³/s
- een liftschacht van een personenlift met een capaciteit van ten minste 3,2 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die liftschacht
- een (vrijwillige) opslagruimte groter dan 1,5 m² voor huishoudelijk afval met een capaciteit van ten minste 10 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte
- een stallingsruimte voor motorvoertuigen met een capaciteit van ten minste 3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte
- een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer (afhankelijk van zijn bestemming en tunnellengte) met voldoende capaciteit.
Dit staat in artikel 3.68 Bbl.
Eisen aan ventilatieopeningen
Aan de ventilatieopeningen bij een parkeergarage gelden eisen ter voorkoming van ongezonde binnenlucht in gebouwen bij de parkeergarage. Deze gelden voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw.
Bij een voorziening voor mechanische ventilatie van een stallingsruimte voor motorvoertuigen met ten minste 20 parkeerplaatsen geldt:
- De uit de parkeergarage afgezogen lucht wordt verticaal uitgeblazen op ten minste 5 meter boven het straatniveau. Of, als binnen 25 meter van de uitblaasopening een gebouw ligt met een hoogste daklijn van meer dan 5 meter boven het straatniveau, minimaal 1 meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw.
- De snelheid van de uitgeblazen lucht is, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, minimaal 10 m/s.
Dit staat in artikel 3.69 Bbl.
Luchtkwaliteit: toevoer van ventilatielucht
Lift
Voor alle gebruiksfuncties geldt zowel bij nieuwbouw als bij bestaande bouw het volgende: bij een liftschacht van een (personen)lift moet de toevoer van ventilatielucht rechtstreeks van buiten of via de liftmachineruimte plaatsvinden. De liftmachineruimte moet dan in directe verbinding met de buitenlucht staan (wel of niet via een kanalensysteem). Als de personenlift een brandweerlift is, beperkt die regel de kans dat de brandweerlift bij brand onbruikbaar wordt. Bijvoorbeeld door het binnendringen van rook uit een andere ruimte (artikel 3.70, lid 1 Bbl).
Opslagruimten
De toevoer van ventilatielucht van een opslagruimte voor huishoudelijk water mag niet via een andere ruimte in het gebouw plaatsvinden. In opslagruimten voor afval is de binnenlucht vaak verontreinigd. Een open verbinding met andere ruimten zou verspreiding van deze verontreiniging door het gehele gebouw tot gevolg kunnen hebben (artikel 3.70, lid 2 Bbl).
Wegtunnelbuis
Bij een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m moet de toevoer van verse lucht rechtstreeks van buiten plaatsvinden. Dat wil zeggen dat de ventilatielucht niet via een andere ruimte dan de wegtunnelbuis zelf mag komen. Rechtstreekse aanvoer via de tunnelbuismond of van een kanalensysteem dat door andere ruimten loopt mag wel (artikel 3.70, lid 3 Bbl).
Luchtkwaliteit: afvoer van binnenlucht
De afvoer van binnenlucht moet zodanig plaatsvinden dat die de luchtkwaliteit in die ruimte of andere ruimten van een gebouw niet beïnvloedt op een wijze die nadelig is voor de gezondheid.
Als hoofdregel geldt: afvoer van binnenlucht gaat altijd rechtstreeks naar buiten bij:
- een gemeenschappelijke verkeersruimte van een woonfunctie
- een toiletruimte
- een badruimte
- een opslagruimte voor huishoudelijk afval
- een stallingsruimte voor motorvoertuigen
- een wegtunnelbuis
Dit staat in artikel 3.71, lid 2, 3 en 4 Bbl. De ventilatielucht mag dus niet via een andere ruimte worden gevoerd. Gebruik van een kanalensysteem dat door andere ruimten loopt, mag wel.
Voor een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel gelden ook eisen. Daar moet minimaal 21 dm³/s van de capaciteit van de afvoer van binnenlucht rechtstreeks naar buiten plaatsvinden. Dit staat in artikel 3.71, lid 4, van het Bbl. Dit is in het algemeen de hoeveelheid lucht die door een afzuigkap wordt afgevoerd. De capaciteit die hierboven uit gaat mag via een andere ruimte worden afgevoerd. Dat mag dan geen ruimte mag zijn waar alle ventilatielucht direct van buiten moet worden aangevoerd.
Capaciteit spuivoorziening
In een gebouw is het soms wenselijk om warme lucht, vocht of verontreinigde lucht snel af te voeren. De normale ventilatie is niet afgestemd op deze tijdelijke verhoogde ventilatiebehoefte. Voor zulke situaties moeten er in de gevel of het dak van een woning, een klaslokaal, of een kinderopvang voldoende beweegbare ramen, luiken of deuren zijn.
Een spuivoorziening moet een capaciteit hebben van ten minste 3 dm³/s per m2 vloeroppervlakte van een verblijfsruimte. Dit geldt niet voor een gemeenschappelijke verblijfsruimte en als de capaciteit kan worden gerealiseerd met een voorziening genoemd in artikel 3.67 van het Bbl. Dit staat in artikel 3.73 Bbl.