Ventilatie: regels bij bestaande bouw
Bijna ieder bestaand bouwwerk moet een ventilatievoorziening hebben. Deze voorziening moet voorkomen dat de binnenlucht een kwaliteit krijgt die nadelig is voor de gezondheid. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) bevat daarvoor regels.
Inhoud van deze pagina
- Ventilatie voor aanvoer schone lucht en afvoer binnenlucht
- Ventilatie in verblijfsruimte van een woonfunctie
- Ventilatie in verblijfsruimte van een andere gebruiksfunctie (dan woonfunctie)
- Ventilatie in toiletruimte en badruimte
- Ventilatie in overige ruimten
- Aanvoer van schone lucht rechtstreeks van buiten
- Afvoer van binnenlucht rechtstreeks naar buiten
- Afvoeropening bij parkeergarage
- Spuivoorziening voor het snel afvoeren van veel lucht
Ventilatie voor aanvoer schone lucht en afvoer binnenlucht
Ventilatie (luchtverversing) is van belang voor de aanvoer van schone lucht en de afvoer van binnenlucht. In de binnenlucht kunnen bijvoorbeeld kooldioxide, waterdamp, onaangename geurstoffen, stofdeeltjes en eventuele aanwezige schadelijke stoffen (zoals formaldehyde, fijnstof of radon) zitten.
Er kunnen gezondheidsklachten ontstaan als er onvoldoende ventilatie is. Of als de aan te voeren schone lucht vervuild raakt met rookgassen of andere vuile lucht. Het Bbl bevat daarom regels over de ventilatievoorziening (voorziening voor luchtverversing). De ventilatie met zo’n voorziening kan op natuurlijke of mechanische wijze zijn.
Ventilatie in verblijfsruimte van een woonfunctie
Ventilatiecapaciteit hangt van oppervlakte af, wel minimum
De benodigde hoeveelheid ventilatie van een verblijfsruimte is bij de woonfunctie afhankelijk van de vloeroppervlakte. Een verblijfsruimte van een woonfunctie moet een ventilatievoorziening hebben met een capaciteit van minimaal 0,7 dm³/s per m² vloeroppervlakte (artikel 3.67, lid 1 Bbl). Aanvullend daarop mag de capaciteit in iedere verblijfsruimte niet kleiner zijn dan 7 dm³/s. Daarmee is zeker dat er in elke verblijfsruimte, hoe klein ook, voldoende ventilatie is voor één persoon.
Voor het bepalen van de capaciteit geldt de NEN 8087.
Ventilatie bij opstelplaats kooktoestel of geiser
Voor een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel of open verbrandingstoestel voor warmwater (keukengeiser) geldt een minimale ventilatiecapaciteit van 21 dm³/s (artikel 3.67, lid 3 Bbl). Dat is om geur, dampen en waterdamp in korte tijd af te kunnen voeren en verbrandingslucht toe te kunnen voeren. Deze eis geldt naast de hiervoor genoemde eis van 0,7 dm³/s per m² vloeroppervlakte (de zwaarste eis telt). Voor het bepalen van de capaciteit geldt de NEN 8087.
Is de nominale belasting van het toestel meer dan 15 kW? Dan geldt geen minimale ventilatiecapaciteit van 21 dm³/s maar gelden de regels van Afvoer van rookgas en aanvoer van verbrandingslucht (bestaande bouw).
Open verbrandingstoestel
Een open verbrandingstoestel haalt de benodigde verbrandingslucht uit de ruimte waarin het toestel is opgesteld. Denk aan een geiser in een keuken. Soms vindt ook de afvoer van rookgas plaats door de ruimte. Bij een gesloten verbrandingstoestel zijn voorzieningen zoals ventilatiekanalen en rookgasafvoerkanalen rechtstreeks aangesloten op het toestel.
Zwaarste eis bepaalt benodigde capaciteit van centrale ventilatie
Niet elke ruimte wordt gelijktijdig gebruikt. De totale capaciteit van een centrale ventilatievoorziening moet voldoende zijn voor de verblijfsruimte met de zwaarste ventilatie-eis die op die centrale ventilatievoorziening is aangesloten. De totaal benodigde ventilatiecapaciteit hoeft dus niet een optelsom te zijn van de benodigde capaciteiten van alle aangesloten verblijfsruimten (artikel 3.67, lid 4 Bbl). Uiteraard moet elke verblijfsruimte op enig moment wel kunnen beschikken over de benodigde ventilatiecapaciteit. Bij de wat oudere gebouwen is dat over het algemeen mogelijk door een ventilatierooster, klapraampje of andere ventilatievoorziening te openen of te sluiten.
Capaciteiten wel optellen bij meerdere gemeenschappelijke verblijfsruimten
Voor een centrale ventilatievoorziening voor een verblijfsgebied met meerdere gemeenschappelijke verblijfsruimten geldt niet wat hiervoor staat. Want het is aannemelijk dat in die gemeenschappelijke verblijfsruimten gelijktijdig een volle bezetting is. Dus voor een ventilatievoorziening voor meerdere gemeenschappelijke verblijfsruimten geldt dat de totaal benodigde ventilatiecapaciteit wel een optelsom is van de benodigde capaciteit van iedere verblijfsruimte (artikel 3.67, lid 5 Bbl).
Ventilatie in verblijfsruimte van een andere gebruiksfunctie (dan woonfunctie)
Ventilatiecapaciteit hangt van aantal personen af
Bij een andere gebruiksfunctie (dan een woonfunctie) is de benodigde hoeveelheid ventilatie voor een verblijfsruimte afhankelijk van het aantal personen waarvoor de ruimte is bestemd. Het gaat alleen om de personen die een rol spelen bij het kenmerkende gebruik van de ruimte. Zo telt bijvoorbeeld het aantal ouders dat hun kinderen wegbrengt niet mee bij het bepalen van de benodigde ventilatiecapaciteit voor een klaslokaal. Of telt het aantal bezoekers niet mee bij het bepalen van de benodigde ventilatiecapaciteit voor een ziekenhuiszaal. Maar voor bijvoorbeeld een winkel telt zowel het winkelend publiek als het personeel mee bij het bepalen ervan. Want zowel het publiek als het personeel spelen een rol bij het kenmerkende gebruik van de ruimte.
De minimale ventilatiecapaciteit verschilt per gebruiksfunctie en staat in de volgende tabel (artikel 3.67, lid 2 Bbl). Voor het bepalen van de capaciteit geldt de NEN 8087.
| Gebruiksfunctie | Minimale ventilatiecapaciteit voor verblijfsruimte (dm³/s per persoon) |
|---|---|
|
Logiesfunctie Celfunctie (verblijfsruimte van celeenheid) |
6,40 |
|
Celfunctie (maar geen verblijfsruimte van celeenheid) Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Bijeenkomstfunctie voor kinderopvang |
3,44 |
|
Bijeenkomstfunctie (maar niet voor kinderopvang) Winkelfunctie |
2,12 |
|
Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde |
Geen (deze gebruiksfuncties hebben geen verblijfsgebieden of verblijfsruimten, maar alleen functiegebieden en functieruimten) |
Ventilatie bij opstelplaats kooktoestel of geiser
Voor een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel of open verbrandingstoestel voor warmwater (keukengeiser) geldt een minimale ventilatiecapaciteit van 21 dm³/s (artikel 3.67, lid 3 Bbl). Deze eis geldt naast de eis in de tabel hiervoor (de zwaarste eis telt) en geldt niet voor een overige gebruiksfunctie en bouwwerk geen gebouw zijnde.
Voor het bepalen van de capaciteit geldt de NEN 8087.
Is de nominale belasting van het toestel meer dan 15 kW? Dan geldt geen minimale ventilatiecapaciteit van 21 dm³/s maar gelden de regels van Afvoer van rookgas en aanvoer van verbrandingslucht (bestaande bouw).
Bijeenkomstfunctie voor alcoholgebruik
Voor een bijeenkomstfunctie voor alcoholgebruik is de minimale ventilatiecapaciteit ook afhankelijk van de vloeroppervlakte (artikel 3.67, lid 7 Bbl). Die minimale ventilatiecapaciteit is 3,8 dm3/s per m2 vloeroppervlakte en geldt dus boven op de regel in de tabel hiervoor (zwaarste eis telt). Bovendien moet de ventilatievoorziening mechanisch zijn. Dat kan op 3 manieren:
- natuurlijke aanvoer en mechanische afvoer van lucht,
- mechanische aanvoer en natuurlijke afvoer van lucht, of
- mechanische aanvoer en afvoer van lucht
Voor het bepalen van de capaciteit geldt de NEN 8087.
Logiesfunctie: zwaarste eis bepaalt benodigde capaciteit van centrale ventilatie
Voor een logiesfunctie geldt een aanvullende regel. Niet elke ruimte wordt gelijktijdig gebruikt. De totale capaciteit van een centrale ventilatievoorziening moet voldoende zijn voor de verblijfsruimte met de zwaarste ventilatie-eis die op die centrale ventilatievoorziening is aangesloten. De totaal benodigde ventilatiecapaciteit hoeft dus niet een optelsom te zijn van de benodigde capaciteiten van alle aangesloten verblijfsruimten (artikel 3.67, lid 4 Bbl). Uiteraard moet elke verblijfsruimte op enig moment wel kunnen beschikken over de benodigde ventilatiecapaciteit.
Ventilatie in toiletruimte en badruimte
Iedere gebruiksfunctie (behalve een bouwwerk geen gebouw zijnde) moet in een toiletruimte en een badruimte een ventilatievoorziening hebben. In een badruimte voorkomt dat een overmaat aan waterdamp en schimmelvorming.
De ventilatiecapaciteit moet minimaal 7 dm³/s zijn bij een toiletruimte en 14 dm³/s bij een badruimte (artikel 3.67, lid 6 Bbl). Is een ruimte zowel een toiletruimte als badruimte? Dan geldt de zwaarste eis van 14 dm³/s.
Voor het bepalen van de capaciteit geldt de NEN 8087.
Ventilatie in overige ruimten
Overige ruimten zijn niet bestemd voor langdurig verblijf van mensen. Maar ze kunnen bij onvoldoende ventilatie een verhoogd gezondheidsrisico opleveren voor de gebruikers. Onderstaande overige ruimten moeten een ventilatievoorziening hebben:
- een ruimte met een opstelplaats voor een gasmeter. De ventilatievoorziening moet een capaciteit hebben van minimaal 1 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte, met een minimum van 2 dm³/s. Voor een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer is deze regel niet aan de orde.
- een liftschacht van een personenlift. De ventilatievoorziening moet een capaciteit hebben van minimaal 3,2 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die liftschacht. Voor een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer is deze regel niet aan de orde.
- een (vrijwillige) opslagruimte groter dan 1,5 m² voor huishoudelijk afval (niet aan de orde bij een stallingsruimte voor motorvoertuigen, tunnels of tunnelvormige bouwwerken voor verkeer). De ventilatievoorziening moet niet-afsluitbaar zijn en een capaciteit hebben van minimaal 10 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte. Een capaciteit van 100 dm³/s is altijd voldoende, ongeacht de vloeroppervlakte.
- een stallingsruimte voor motorvoertuigen. De ventilatievoorziening moet een capaciteit hebben van minimaal 3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte
- een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer. Zoals een spoortunnel. De ventilatievoorziening moet een capaciteit hebben die voldoende is (afhankelijk van de bestemming en tunnellengte). Verder moet de ventilatievoorziening mechanisch zijn bij een wegtunnelbuis die langer is dan 500 m (als er geen wegtunnelbuis is zoals een tunnelbak zonder dak dan hoeft het dus niet mechanisch te zijn).
Dit staat in artikel 3.68 van het Bbl. Voor het bepalen van de capaciteit geldt de NEN 8087 (behalve voor de laatste bullet over tunnels of tunnelvormige bouwwerken).
Aanvoer van schone lucht rechtstreeks van buiten
Lift
Voor alle gebruiksfuncties (behalve tunnels of tunnelvormige bouwwerken voor verkeer) geldt het volgende. Bij een liftschacht van een brandweerlift moet de aanvoer van schone ventilatielucht rechtstreeks van buiten komen of via de liftmachineruimte. Als het via de liftmachineruimte plaatsvindt, dan moet die ruimte wel in directe verbinding met de buitenlucht staan (met of zonder kanalensysteem). Deze regel verkleint de kans dat de brandweerlift bij brand onbruikbaar is. Bijvoorbeeld door het binnendringen van rook uit een andere ruimte (artikel 3.70, lid 1 Bbl).
Opslagruimte huishoudelijk afval
De aanvoer van schone ventilatielucht van een opslagruimte voor huishoudelijk afval moet rechtstreeks van buiten komen (artikel 3.70, lid 2 Bbl). De aanvoer mag dus niet via een andere ruimte in het gebouw. In opslagruimten voor afval is de binnenlucht vaak verontreinigd. Een open verbinding met andere ruimten zou verspreiding van deze verontreiniging door het gehele gebouw tot gevolg kunnen hebben.
Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde (zoals een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer) is deze regel niet aan de orde.
Wegtunnelbuis van meer dan 250 meter
Bij een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m moet de aanvoer van schone ventilatielucht rechtstreeks van buiten komen (artikel 3.70, lid 3 Bbl). Dat wil zeggen dat de schone ventilatielucht niet via een andere ruimte dan de wegtunnelbuis zelf mag komen. Rechtstreekse aanvoer via de tunnelbuismond of van een kanalensysteem dat door andere ruimten loopt mag wel.
Als er geen wegtunnelbuis is zoals een tunnelbak zonder dak dan geldt deze regel niet.
Afvoer van binnenlucht rechtstreeks naar buiten
De afvoer van binnenlucht moet rechtstreeks naar buiten bij een:
- toiletruimte, badruimte en opslagruimte voor huishoudelijk afval (niet aan de orde bij een bouwwerk geen gebouw zijnde zoals een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer)
- wegtunnelbuis van meer dan 250 m
- liftschacht van een brandweerlift (niet aan de orde bij een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer). Afvoer naar buiten via de liftmachineruimte mag ook. De liftmachineruimte moet dan in directe verbinding met de buitenlucht staan (met of zonder kanalensysteem)
Dit staat in artikel 3.71 van het Bbl. De ventilatielucht mag dus niet via een andere ruimte naar buiten (laatste bullet kent een uitzondering). Gebruik van een kanalensysteem dat door andere ruimten loopt, mag wel.
Verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel
Voor een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel geldt het volgende. Daar moet minimaal 21 dm³/s van de capaciteit van de afvoer van binnenlucht rechtstreeks naar buiten plaatsvinden (artikel 3.71, lid 4 Bbl). Dit is in het algemeen de hoeveelheid lucht die een afzuigkap afvoert. Het deel van de capaciteit dat meer is dan 21 dm³/s mag de binnenlucht via een andere ruimte afvoeren. Dat mag dan geen ruimte zijn waar alle schone ventilatielucht direct van buiten moet komen.
Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde (zoals een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer) is deze regel niet aan de orde.
Afvoeropening bij parkeergarage
Voor het naar buiten blazen van binnenlucht van een ventilatievoorziening bij een parkeergarage gelden regels. Die zijn ter voorkoming van ongezonde binnenlucht in gebouwen in de buurt van de parkeergarage. Bij een voorziening voor mechanische ventilatie van een stallingsruimte voor motorvoertuigen met minimaal 20 parkeerplaatsen geldt het volgende.
- Het uitblazen van afgezogen lucht moet verticaal plaatsvinden en op minimaal 5 meter hoogte boven het straatniveau. Ligt er binnen 25 meter van de afvoeropening een gebouw met een hoogste daklijn van meer dan 5 meter boven het straatniveau? Dan geldt niet de minimale hoogte van 5 meter hoogte boven het straatniveau, maar moet het uitblazen minimaal 1 meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw plaatsvinden. Als omliggende bebouwing dichterbij komt of verhoogt kan dat leiden tot het verplicht aanpassen van de afvoeropening van een bestaande parkeergarage.
- De snelheid van de uitgeblazen lucht is, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, minimaal 10 m/s.
Dit staat in artikel 3.69 van het Bbl.
Spuivoorziening voor het snel afvoeren van veel lucht
In een gebouw is het soms wenselijk om warme lucht, vocht of verontreinigde lucht snel af te voeren (doorspuien). Bijvoorbeeld ’s ochtends een slaapkamer luchten of een keukenraam openzetten na het koken van een maaltijd. De normale ventilatie is niet afgestemd op deze tijdelijke verhoogde ventilatiebehoefte. Voor zulke situaties moeten er voldoende beweegbare ramen, luiken of deuren zijn (spuivoorziening) in een verblijfsruimte van een:
- woning (woonfunctie)
- kinderopvang (bijeenkomstfunctie voor kinderopvang)
Zo’n spuivoorziening moet een capaciteit hebben van minimaal 3 dm³/s per m2 vloeroppervlakte van de verblijfsruimte (artikel 3.73 Bbl). Bij een woonfunctie geldt dit niet voor een gemeenschappelijke verblijfsruimte.
Het is toegestaan om de benodigde spuicapaciteit te realiseren met de reguliere ventilatievoorziening die hiervoor op deze pagina is uitgelegd.
Voor het bepalen van de capaciteit geldt de NEN 8087.
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bbl bevat regels over bouwwerken.