Meetonzekerheid kleine en middelgrote stookinstallaties
Voor 'kleine en middelgrote stookinstallaties' gelden, afhankelijk van de brandstof, de voorschriften van paragraaf 4.126 en 4.127 van het Besluit activiteiten leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (Bal). Bij stookinstallaties waarvoor een emissiegrenswaarde geldt, wordt de emissie gemeten. Meetapparatuur en omstandigheden geven een meetonzekerheid. Die moet voldoen aan wettelijke eisen.
Let op: deze pagina behandelt regels die gelden voor kleine en middelgrote stookinstallaties voor standaard brandstoffen en middelgrote stookinstallaties voor niet standaard brandstoffen. De artikelnummers uit het Bal staan in volgorde van standaard brandstoffen en daarna niet-standaard brandstoffen, tenzij anders aangegeven.
Op deze pagina
Deze pagina behandelt de volgende onderwerpen:
- Meetonzekerheid
- Meetonzekerheid bij periodieke metingen
- Meetonzekerheid bij continue metingen
- Standaardregels voor correctie voor de meetonzekerheid
- Andere voorschriften
Meetonzekerheid
Er zijn verschillende onzekerheidsbronnen tijdens het meten, uitvoeren van analyses en gebruikte meet- analyseapparatuur. Een bedrijf of meetspecialist moet een meting zo uitvoeren dat wordt voldaan aan maximaal toegestane meetonzekerheid in het Bal. Hiermee garandeert de wetgeving dat emissiemetingen betrouwbare resultaten opleveren.
Maximaal toegestane meetonzekerheid
De meting voldoet aan de meetonzekerheid, als deze lager is dan de maximaal toegestane meetonzekerheid:
Stof | Meetonzekerheid als percentage van de emissiegrenswaarde |
---|---|
Zwaveldioxide (SO2) | 20% |
Stikstofoxiden (NOx) | 20% |
Onverbrande koolwaterstoffen (CxHy) | 20% |
Totaal stof | 30% |
Ammoniak (NH3) | 40% |
Bij stookinstallaties met een vermogen <1 MWth is de maximaal toegestane meetonzekerheid voor totaal stof 40% (Bal artikel 4.1312).
De toegestane meetonzekerheid voor periodieke metingen staat in Bal artikel 4.1312 en 4.1354. Voor continue metingen staat hij in Bal artikel 4.1319 en 4.1361.
De maximaal toegestane meetonzekerheid is gelijk voor periodiek en continue metingen. Er zijn wel verschillen tussen periodieke en continue metingen bij het vaststellen van de meetonzekerheid en het hiervoor corrigeren.
Meetonzekerheid bij periodieke metingen
Vaststellen van de meetonzekerheid
De meetinstantie bepaalt de meetonzekerheid op basis van het 95% betrouwbaarheidsinterval van de individuele metingen. De vastgestelde meetonzekerheid staat in het meetrapport voor iedere meting.
Corrigeren voor meetonzekerheid
Het gevalideerde meetresultaat is de gemeten concentratie met aftrek van vastgestelde meetonzekerheid. De onzekerheid van de meting wordt uitgelegd in het voordeel van het bedrijf.
Voorbeeld - Meetonzekerheid bij periodieke meting stookinstallaties
De meetinstantie heeft drie deelmetingen naar SO2 gedaan bij een gasmotor voor niet-standaard brandstof:
- Deelmeting 1 – 15,0 mg SO2/Nm3 (bij 15 vol% O2)
- Deelmeting 2 - 17,1 mg SO2/Nm3 (bij 15 vol% O2)
- Deelmeting 3 - 16,2 mg SO2/Nm3 (bij 15 vol% O2)
De meetinstantie stelt een meetonzekerheid vast van 2,3 mg SO2/Nm3 per deelmeting.
De SO2 emissiegrenswaarde voor een gasmotor is 15 mg SO2/Nm3 bij 15 vol% O2. De maximaal toegestane meetonzekerheid is dan:
- 20% x 15 mg SO2/Nm3 = 3 mg SO2/Nm3.
De meting voldoet dus aan de meetonzekerheid.
Voor stookinstallaties moet de hoogst gemeten concentratie voldoen aan de emissiegrenswaarde. Het meetresultaat mag worden gecorrigeerd met de vastgestelde meetonzekerheid van 2,3 mg SO2/Nm3 (dus niet met de maximaal toegestane meetonzekerheid):
- 17,1 mg SO2/Nm3 – (2,3 mg SO2/Nm3) = 14,8 mg SO2/Nm3
Het gevalideerde meetresultaat voor deze meting is 14,8 mg SO2/Nm3. Deze concentratie wordt getoetst aan de emissiegrenswaarde.
Meetonzekerheid bij continue meting
Vaststellen van de meetonzekerheid
Het bedrijf of een meetinstantie kan de meetonzekerheid van een geïnstalleerd automatisch meetsysteem (AMS) vaststellen. De meetonzekerheid van een continue meting wordt voor een groot deel beïnvloed door het AMS. Het bedrijf moet dus rekening houden met de onzekerheidseis bij de keuze voor een AMS.
Volgens NEN-EN 15267-3 is een meetinstrument gecertificeerd voor de meting als deze een meetonzekerheid heeft van maximaal 75% van de wettelijke eis. Het AMS voldoet dan vaak ook aan de vereiste meetonzekerheid als verdere met onzekerheidsfactoren zijn meegerekend. Zoals monstername, herleiding naar standaard condities en kalibratie.
Corrigeren voor de meetonzekerheid
Voor stookinstallaties bepaalt het bedrijf de daggemiddelde concentratie. De daggemiddelde meetresultaten worden gecorrigeerd voor de aangetoonde meetonzekerheid. De meetonzekerheid is in het voordeel van het bedrijf en wordt in mindering gebracht op het meetresultaat (Bal artikel 4.1319 en 4.1361).
Standaardregels voor correctie voor de meetonzekerheid
De bepaling van de meetonzekerheid bij continue metingen is complex en leidt in de praktijk tot veel discussie. Het Platform Kwaliteit Luchtmeting heeft daarom standaardregels voor correctie voor de meetonzekerheid vastgesteld. Deze mogen alleen worden toegepast als emissie-eisen niet of nauwelijks worden overschreden:
- Individuele meting = 66% van de meetonzekerheidseis
- Lange termijn gemiddelde = 26% van de meetonzekerheidseis
In andere gevallen moet de meetonzekerheid worden berekend. Uitgebreide uitleg voor de meetonzekerheid bij continue metingen staat in de memo Meetonzekerheid bij continue metingen – Bepaling meetonzekerheid en correctie van gemiddelden.
Let op: er gelden ook andere voorschriften
Naast de voorschriften voor het meten van emissies bij kleine en middelgrote stookinstallaties gelden er ook andere voorschriften:
- Standaard brandstoffen: inhoudelijke regels kleine en middelgrote stookinstallaties voor standaard brandstoffen.
- Niet-standaard brandstoffen: inhoudelijke regels middelgrote stookinstallaties voor niet-standaard brandstoffen.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.