Luchtvoorschriften mestvergistingsinstallatie (paragraaf 4.88 Bal)
Voor mestvergistingsinstallaties gelden luchtvoorschriften uit paragraaf 4.88 van het Besluit activiteiten leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (Bal). Het gaat om voorschriften om emissies Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) naar de lucht te voorkomen en te beperken.
Wanneer zijn de regels van toepassing
In hoofdstuk 3 en 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staat of de regels van toepassing zijn. De regels gelden als:
- uw activiteit onder het toepassingsbereik van paragraaf 4.88 valt en
- uw activiteit onder paragraaf 3.6.8 Bedrijf voor mestbehandeling valt.
De vergistingsinstallatie is gasdicht en heeft een overdrukbeveiliging
Een vergistingsinstallatie is gasdicht en heeft een overdrukbeveiliging (Bal, artikel 4.871 lid 1a). Bij een normale bedrijfsvoering zullen er daardoor geen emissies naar de lucht zijn. De overdrukbeveiliging zorgt dat de druk in de installatie niet te hoog kan oplopen. Als er een emissie ontstaat, is dat bij de overdrukbeveiliging.
Alleen bij incidenten mag de vergistingsinstallatie gas afblazen. Dit mag alleen via de overdrukbeveiliging. Een mestvergister heeft normaal gesproken een constante voeding en een constante gasproductie. Het is dus mogelijk dit goed op elkaar af te stemmen. Dit voorkomt emissies bij normale bedrijfsvoering.
Regulier onderhoud is geen incident en mag niet leiden tot afblazen via de overdrukbeveiliging. Afblazen is ook niet wenselijk bij een simpele storing aan één van de installatieonderdelen. Dat betekent dat een zekere buffercapaciteit nodig is voor de opslag van het vergistingsgas. Met deze buffercapaciteit kan de installatie de gasproductie van enkele uren opvangen.
Stabiliseren van digestaat uit de vergister
Digestaat is vergiste biomassa en is een restproduct van de productie. Digestaat dat rechtstreeks uit de vergister komt, is nog niet helemaal uitgegist. Het digestaat is nog biologisch actief en instabiel. Bij transport van instabiel digestaat in een vrachtwagen bestaat het risico op gasvorming (drukopbouw) en schuimvorming. Ook kan het vergistingsproces weer op gang komen bij het mengen van instabiel digestaat met vaste mest of drijfmest. Dit kan leiden tot gas- en schuimvorming. Instabiel digestaat mag daarom niet worden getransporteerd of gemengd met vaste mest of drijfmest (artikel 4.872 lid 1 en 2 Bal). De enige plek waar instabiel digestaat gemengd mag worden, is in de vergistingstank.
Buiten gebruik stellen van de installatie
Zodra iemand de vergistingsinstallatie buiten bedrijf stelt en deze niet meer gasdicht is, moet het overgebleven digestaat gestabiliseerd worden. Dit geldt ook voor het buiten gebruik stellen van de na-opslag. Zodra na-opslag niet meer gasdicht is, moet men het overgebleven digestaat zo snel mogelijk stabiliseren (artikel 4.872 lid 2b Bal).
Transport van vergistingsgas via leidingen
Het vergistingsgas kan via een leiding naar een andere locatie worden getransporteerd. In dat geval moet de installatie die het vergistingsgas in de leiding brengt, zo zijn afgesteld dat bij een plotselinge drukval in de leiding de levering van het vergistingsgas stopt. Dit verkleint het effect van een beschadiging of breuk van de leiding en emissies in de lucht. De levering kan pas worden hervat als is vastgesteld dat er geen problemen met de leiding zijn of deze zijn opgelost (artikel 4.873 Bal).
Bemonsteren van vergistingsgas
Emissiegrenswaarden waterstofsulfide
Het vergistingsgas moet bij het in gebruik nemen van de installatie worden bemonsterd en geanalyseerd. In het vergistingsgas wordt het gehalte aan waterstofsulfide geanalyseerd. Bij het verlaten van de vergistingsinstallatie mag het gehalte waterstofsulfide in het vergistingsgas niet hoger zijn dan 430 mg/Nm3 (artikel 4.875 lid 1 Bal). Als blijkt dat de gehaltes te hoog zijn, zijn maatregelen nodig.
Emissiegrenswaarden ammoniak
Als het vergistingsgas via een leiding naar een andere locatie wordt getransporteerd, moet ook het gehalte aan ammoniak worden geanalyseerd. Het gehalte aan ammoniak wordt bepaald op het punt waarop het gas in de leiding wordt gebracht. Het gehalte ammoniak in het vergistingsgas mag niet hoger zijn dan 15 mg/Nm3. Daarnaast wordt het dauwpunt bij een druk van 8 bar bepaald. Dit mag maximaal -3 graden Celsius zijn (artikel 4.875 lid 2 Bal).
Elektronisch monitoringssysteem
Een mestvergistingsinstallatie heeft een elektronisch monitoringssysteem (artikel 4.876 Bal). Het monitoringssysteem registreert de druk en de stroming van het gas. Belangrijk is dat het systeem op tijd waarschuwt voor situaties die kunnen leiden tot emissies van vergistingsgas. En dat het systeem dit ook registreert.
Let op: er gelden ook andere voorschriften
Naast luchtvoorschriften gelden ook andere voorschriften. Deze vindt u op de overzichtspagina Inhoudelijke regels Mestvergistingsinstallatie.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Emissie
Directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.