Tijdelijke bouwwerken in het Bbl
Voor een tijdelijk bouwwerk is van tevoren vastgesteld hoe lang het bouwwerk op een bepaalde plek mag blijven staan. Dat is maximaal 15 jaar. Als basisregel geldt dat tijdelijke bouwwerken moeten voldoen aan de regels van bestaande bouw. Blijven ze na de termijn staan, dan gelden de nieuwbouweisen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup).
Definitie
De omschrijving van het begrip 'tijdelijk bouwwerk' in bijlage I van artikel 1.1 van het Bbl is: 'bouwwerk met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 15 jaar op dezelfde locatie'.
Voorbeelden
Een bouwkeet, een noodlokaal, een noodwoning en een noodwinkel zijn voorbeelden van een tijdelijk bouwwerk. Een bijzondere vorm van een tijdelijk bouwwerk is een seizoensgebonden bouwwerk, zoals een strandpaviljoen. Deze tijdelijke bouwwerken worden een aantal opeenvolgende kalenderjaren in een bepaald tijdvak gebouwd, gebruikt en verwijderd.
Regels van hoofdstuk 3 of hoofdstuk 4 gelden
Nieuwe tijdelijke bouwwerken moeten in principe voldoen aan de regels van hoofdstuk 3 van het Bbl (afdelingen 3.2 tot en met 3.7). Dat zijn doorgaans lagere eisen dan die van hoofdstuk 4 van het Bbl. Maar soms gelden voor tijdelijke bouwwerken toch wel de regels van hoofdstuk 4 (afdelingen 4.2 tot en met 4.7 van het Bbl). Die regels van hoofdstuk 4 zijn te herkennen aan de kopjes “tijdelijk bouwwerk” zoals bij artikel 4.15 of artikel 4.156.
Dit staat in artikel 4.8, lid 1, van het Bbl.
Na afloop termijn gelden nieuwbouweisen
Blijft een tijdelijk bouwwerk na afloop van de zogenoemde instandhoudingstermijn nog op de plek staan? Dan moet het alsnog voldoen aan de nieuwbouweisen van het Bbl (artikel 4.8, lid 2, Bbl). Dit betekent dat voor het verstrijken van de toegestane instandhoudingstermijn de noodzakelijke aanvullende voorzieningen moeten worden getroffen. Voor het in overeenstemming brengen met de nieuwbouwregels kan het verplicht zijn een omgevingsvergunning aan te vragen. Bijvoorbeeld als een raam in de voorgevel vergroot moet worden, zodat voldoende daglicht kan toetreden. Het tijdelijke bouwwerk mag niet blijven staan als het omgevingsplan dit verbiedt.
Verplaatsen tijdelijk bouwwerk
Soms worden tijdelijke bouwwerken verplaatst. Denk aan noodlokalen bij schoolgebouwen of aan een noodwinkel. Aan welke regels van het Bbl een (tijdelijk) bouwwerk na verplaatsing moet voldoen, hangt ervan af of:
- het bestaande bouwwerk in gewijzigde of ongewijzigde samenstelling wordt verplaatst
- een tijdelijk bestaande bouwwerk na verplaatsing een permanent of een tijdelijk bouwwerk is
Een bestaand bouwwerk dat in precies dezelfde samenstelling op een andere locatie wordt geplaatst, moet op die nieuwe locatie voldoen aan de regels voor bestaande bouw. De voorwaarde van ongewijzigde samenstelling is niet van toepassing op de fundering van het bouwwerk (artikel 5.6, Bbl). Als een tijdelijk bestaand bouwwerk na verplaatsing op de nieuwe locatie niet meer is aangemerkt als tijdelijk bouwwerk, is er sprake van het oprichten van een nieuw permanent bouwwerk. Het bouwwerk zal in dat geval moeten voldoen aan de regels voor een nieuw te bouwen bouwwerk. Voldoet het te verplaatsen bestaande bouwwerk niet aan die eisen? Dan zal het met die eisen in overeenstemming moeten worden gebracht. Is er sprake van een gewijzigde samenstelling? Dan is er sprake van het oprichten van een nieuw bouwwerk. Dit bouwwerk moet voldoen aan de regels van hoofdstuk 4. In geval het na verplaatsing nog steeds een tijdelijk bouwwerk is dan geldt artikel 4.8 (dat naar regels van hoofdstuk 3 of 4 verwijst). Als het na verplaatsing een permanent bouwwerk is dan geldt artikel 4.8 niet maar gelden wel de overige regels van hoofdstuk 4.
De tabel hieronder geeft het in een overzicht aan.
| Samenstelling | Na verplaatsing een tijdelijk bouwwerk | Na verplaatsing een permanent bouwwerk |
|---|---|---|
| Samenstelling ongewijzigd | Artikel 5.6 dat verwijst naar hoofdstuk 3 | Hoofdstuk 4 (geen artikel 4.8) |
| Samenstelling gewijzigd | Artikel 4.8 dat verwijst naar hoofdstuk 3 en 4 | Hoofdstuk 4 (geen artikel 4.8) |
Let op: er is regelgeving in de maak die artikel 5.6 aanpast. Meer informatie over de aanpassing is te vinden in het ontwerp van de wijziging.
Verbouwen van een tijdelijk bouwwerk
Voor het verbouwen van een tijdelijk bouwwerk gelden de regels voor verbouw in hoofdstuk 5 van het Bbl. Dat betekent dat het rechtens verkregen niveau geldt (artikel 5.4 Bbl). Dat houdt in dat de kwaliteit van het te verbouwen deel na de verbouwing niet slechter mag zijn dan voor de verbouwing. Wel gelden de volgende aandachtspunten.
- Was er vóór de verbouw nog geen kwaliteitsniveau omdat het om een nieuw bouwonderdeel gaat? Dan geldt het niveau voor de bestaande bouw in hoofdstuk 3 als minimaal aan te houden niveau bij het verbouwen. Het maakt daarbij niet uit of artikel 4.8 van het Bbl verwijst naar de regels van hoofdstuk 3 of 4 (zie hiervoor).
- Was er vóór de verbouw wel een kwaliteitsniveau? Dan mag de kwaliteit bij de verbouwing verminderen tot het nieuwbouwniveau. Dat is voor een tijdelijk bouwwerk het niveau van de regel in hoofdstuk 3 of 4 (afhankelijk welke regel er geldt vanuit artikel 4.8).
- Als afdeling 5.3 van het Bbl een ander niveau voorschrijft dan geldt dát niveau en niet het niveau dat hiervoor staat uitgelegd. Bedenk dat de waarden in artikelen van hoofdstuk 4 voor tijdelijke bouwwerken (te herkennen aan kopje ‘tijdelijk bouwwerk’) gelden in plaats van de waarden die de artikelen van afdeling 5.3 aangeven.
- Afdeling 5.3 is alleen aan de orde als de nieuwbouwregel voor tijdelijke bouwwerken in hoofdstuk 4 staat (dus niet als de nieuwbouwregel in hoofdstuk 3 staat, zie hiervoor).
Voorbeeld: dakkapel op tijdelijke woning zetten
Iemand wil een dakkapel plaatsen op een tijdelijke woning (geen woonwagen). Dat valt onder hoofdstuk 5 van het Bbl. Vóór de verbouw was er nog geen kwaliteitsniveau van de dakkapel want die dakkapel was er nog niet. Normaliter geldt het niveau voor de bestaande bouw in hoofdstuk 3 als minimaal aan te houden niveau (artikel 5.5, lid 2 Bbl).
Maar afdeling 5.3 van het Bbl kent afwijkingen. Bijvoorbeeld voor de energiezuinigheid van de dakkapel (artikel 5.20, lid 3). Daarvoor gelden de nieuwbouwwaarden van hoofdstuk 4. Dat is inclusief de uitzondering die voor tijdelijke bouwwerken in artikel 4.156 staat. Dus voor het dak van de dakkapel geldt een Rc-waarde (warmteweerstand) van minstens 2,6 m2·K/W (artikel 4.156 in combinatie met tabel 4.148B). Die Rc-waarde geldt voor ieder afzonderlijk onderdeel in de scheidingsconstructie (dak). Een gemiddelde Rc-waarde van alle onderdelen van de scheidingsconstructie (dak) is niet aan de orde bij tijdelijke bouwwerken. Zie verder deze pagina.
Ter vergelijking: als het om een dakkapel op een niet-tijdelijke woning zou gaan, dan zou een gemiddelde Rc-waarde van minstens 6,3 m2·K/W gelden voor het dak (artikel 5.20, lid 3 in combinatie met artikel 4.152, lid 3). De uitzondering in 4.156 is niet aan de orde want het is geen tijdelijk bouwwerk.
Voorbeeld: raam van een tijdelijk schoolgebouw vervangen
Iemand wil een raam in de gevel van een klaslokaal (onderwijsfunctie) van een tijdelijk schoolgebouw vervangen. Dat valt onder hoofdstuk 5 van het Bbl. Vóór de verbouw was er al een kwaliteitsniveau van het raam. Dat is normaliter het minimale niveau aan te houden niveau bij het vervangen.
Maar afdeling 5.3 van het Bbl geeft een afwijkende waarde voor de U-waarde (warmtedoorgangscoëfficiënt) van het raam (artikel 5.20, lid 2). Dat is inclusief de uitzondering die voor tijdelijke bouwwerken in artikel 4.156 staat. Dus voor het nieuwe raam geldt een U-waarde van maximaal 4,2 W/m2·K.
Ter vergelijking: als het om een raam in een niet-tijdelijk schoolgebouw zou gaan, dan zou een U-waarde van maximaal 2,2 W/m2·K gelden voor het nieuwe raam.
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bbl bevat regels over bouwwerken.