Schadedrempel beschermde soorten en natuurlijke habitats
Om te bepalen of sprake is van milieuschade aan natuur (beschermde soorten en natuurlijke habitats), in de zin van titel 17.2 Wet milieubeheer (Wm), moet het bevoegd gezag vaststellen of is voldaan aan de definitie van milieuschade aan natuur in artikel 17.6, lid 1, Wm.
Op deze pagina vindt u informatie over:
- Wettelijk kader
- Wanneer de regels voor milieuaansprakelijkheid gelden
- Bijlage I van de Richtlijn milieuaansprakelijkheid
- Relatie met de Omgevingswet
- Meer informatie over de natuurbescherming in Nederland
Wettelijk kader
Er zijn verschillende internationale regels voor het beschermen van planten, dieren en gebieden. Het gaat, om onder andere het CITES-verdrag (CITES staat voor 'Convention on International Trade of Endangered Species'), de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn of de Exotenverordening. De Omgevingswet vult die regelgeving verder in of aan. De Omgevingswet regelt het belang van natuur als onderdeel van de fysieke leefomgeving (zie: Activiteiten natuur). De wet borgt het welzijn van de mens, verbetert de bescherming van natuurkwaliteiten en breidt deze zo nodig uit. Naast de Omgevingswet heeft Nederland ook beleid vastgelegd voor Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden.
Wanneer de regels van milieuaansprakelijkheid gelden
Niet voor iedere schade aan natuur gelden de regels van milieuaansprakelijkheid. Dat is pas het geval als: aan beschermde soorten en natuurlijke habitats ten opzichte van de referentiesituatie een vorm van schade dreigt of ontstaat voor de gunstige staat van instandhouding van deze soorten en habitats. En als het negatief effect aanmerkelijk is. De uitleg hierover staat in hieronder in de volgende stappen:
- beschermde soorten en natuurlijke habitats (stap 1)
- referentietoestand (stap 2)
- een vorm van schade dreigt of ontstaat (stap 3)
- gunstige staat van instandhouding van de soorten en habitats (stap 4)
- aanmerkelijk negatief effect (stap 5)
Deze stappen moeten worden doorlopen om te bepalen of sprake is van schade aan natuur (stap 1 t/m 4) en of de schadedrempel (stap 5) is overschreden. De schadedrempel is overschreden als het negatieve effect aanmerkelijk is. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria van bijlage I bij de EG-richtlijn milieuaansprakelijkheid.
Gelet op de definitie van milieuschade aan natuur en de criteria van bijlage I bij de EG-richtlijn milieuaansprakelijkheid, zijn er vooraf geen vaste waarden voor het vaststellen van schade en de schadedrempel. Dit is telkens afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Hieronder staan de stappen en welke informatie het bevoegd gezag kan gebruiken bij het maken van de afweging.
Bijlage I van de Richtlijn milieuaansprakelijkheid
1. Schade aan de natuur
Stap 1 - Welke beschermde soorten en natuurlijke habitats?
Het moet gaan om de soorten en habitats die vallen onder de werking van de Richtlijn milieuaansprakelijkheid. Dat zijn: habitats uit de Vogel- en habitatrichtlijn, soorten uit de Vogel- en habitatrichtlijn, en habitats van soorten uit de Vogel- en habitatrichtlijn, zowel binnen als buiten Natura 2000. Hieronder zijn deze per richtlijn nader gespecificeerd:
- de soorten van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG), genoemd in artikel 4, lid 2 (trekvogels waarvan minimaal 1% van de trekpopulatie in een Nederlands gebied verblijft). En in Bijlage I (min of meer bedreigde vogels).
- de soorten van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Bijlage II
- de soorten van de Habitatrichtlijn, Bijlage IV
- de natuurlijke habitats van de Habitatrichtlijn, Bijlage I
- de habitats van de soorten bedoeld in a en b
- de voortplantings- en rustplaatsen bedoeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn
De regels van titel 17.2 Wm zijn dus van toepassing als schade optreedt aan de hierboven genoemde soorten of habitats. Bij de habitats kan het gaan om de gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied (categorie d). Het kan ook gaan om de habitats van de soorten als bedoeld in categorie a en b (categorie e) en de voortplantings- en rustplaatsen als bedoeld in categorie f.
Al deze habitats en voortplantings- en rustplaatsen kunnen zich bevinden in een deel van een Natura 2000-gebied, maar kunnen ook buiten de Natura 2000-gebieden liggen. De regels van de milieuaansprakelijkheid kunnen dus van toepassing zijn op schade die zich voordoet in heel Nederland.
Vindplaatsen van de soorten en habitats
Welke natuur beschermd is onder Natura 2000, leest u in het Natura 2000-Profielendocument. Hierin vindt u de profielen van habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en vogelrichtlijnsoorten. Deze profielen lichten de soorten en habitattypen toe. Het gaat om achtergronddocumenten voor de aanwijzingsbesluiten, beheerplannen en de landelijke staat van instandhouding. Hierin vindt u meer informatie over bijvoorbeeld de landelijke verspreiding en kwaliteitskenmerken. De definitie van habitattypen en de kwaliteitskenmerken van habitattypen en leefgebieden van soorten zijn juridisch relevant. Dit is omdat de aanwijzingsbesluiten naar het profielendocument verwijzen als de basis voor de gebiedsdoelen.
Stap 2 - Referentietoestand
Onder referentietoestand wordt verstaan: de toestand waarin de beschermde soorten, natuurlijke habitats en ecosysteemfuncties zich tijdens de schade zouden hebben bevonden als zich geen schade had voorgedaan, gereconstrueerd aan de hand van de best beschikbare informatie.
Welke informatie is al beschikbaar om de referentietoestand te bepalen?
Informatie over de toestand waarin de beschermde soorten, natuurlijke habitats en ecosysteemfuncties zich (zouden) bevinden kan worden afgeleid uit:
- Binnen Natura 2000-gebieden: informatie die is en wordt verzameld bij aanwijzen van de Natura 2000-gebieden. De aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden kunnen de best beschikbare informatie bevatten om een referentiesituatie te reconstrueren. Daarnaast kan ook het 'Doelendocument' worden geraadpleegd, zie de link hierboven. Dat bevat informatie uit consultatieronden met deskundigen en beheerders van terreinen. Plus beschikbare gegevens en expert judgement die is gebruikt voor het vaststellen van de gebiedsgewijze instandhoudingsdoelen voor de vogelsoorten en diersoorten van andere taxonomische groepen en habitattypen. De informatie over de huidige toestand zit verwerkt in de doelstellingen.
- Buiten Natura 2000-gebieden: algemene, specifieke en recente informatie over soorten, ecosystemen, beheergebieden. Deze informatie is doorgaans, maar niet altijd, beschikbaar bij de terreinbeheerder, terreineigenaar en/of provinciale overheid.
Welke informatie komt beschikbaar?
Voor alle Natura 2000-gebieden moet binnen 3 jaar na aanwijzing een beheerplan worden opgesteld. In het beheerplan worden de instandhoudingsdoelen naar tijd, plaats en omvang geconcretiseerd. Daarin moet een beschrijving komen van de actuele situatie en trends van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied. Dit zal de meest nauwkeurige beschrijving zijn om een referentiesituatie te reconstrueren. Dit geldt zowel voor vogelrichtlijnsoorten als habitatrichtlijnsoorten, habitats van soorten en habitattypen.
Vanaf 2010 moet voor ieder gebied een referentiesituatie helder zijn. Let wel: dit betreft niet een totaaloverzicht per soort of habitattype in Nederland, maar 162 deeloverzichten per gebied en alleen voor zover het de Natura 2000-gebieden betreft.
Buiten Natura 2000-gebieden (habitats van categorie d, e en f) zal de beschikbare informatie afhangen van de informatie die de beheerder, eigenaar of overheid van gebied heeft, bijvoorbeeld door verrichte inventarisaties en monitoring. Deze informatie is doorgaans, maar niet altijd, beschikbaar bij de terreinbeheerder, terreineigenaar en/of provinciale overheid.
Gebiedsafbakening
Van belang voor het bepalen van de referentiesituatie is de gebiedsafbakening. Die wordt niet bepaald door de aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied. Het kan ook zijn dat de referentiesituatie voor een deel van een aangewezen gebied moet worden vastgesteld. Voor veel soorten geldt bijvoorbeeld dat ze per gebied een verschillende habitat kunnen gebruiken. Schade aan een bos moet niet in relatie worden gebracht tot een vogelsoort die in een bos kan broeden, als die soort in het gebied niet in het bos maar in de heide broedt.
Verder kan de specifieke situatie van een bepaald gebied waarin de schade optreedt, bepalend zijn voor de vraag of sprake is van een aanmerkelijk negatief effect. De gebiedsafbakening komt daarom terug bij stap 5, de schadedrempel.
Stap 3 - Schade
Schade is een meetbare negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen of aantasting van een ecosysteemfunctie, die direct of indirect optreedt. Natuurlijke rijkdommen zijn beschermde soorten, natuurlijke habitats, wateren of bodem.
Er moet sprake zijn van een negatieve verandering. Beoordeeld moet worden of de situatie die dreigt of ontstaat als gevolg van de schadeoorzaak slechter is dan de referentiesituatie. Schade aan natuur heeft altijd betrekking op een verandering in beschermde soorten of aantasting en verandering van de natuurlijke habitats.
Bij de beoordeling van het geval moet duidelijk zijn dat de vermindering van de aantallen van die soort aan de betrokken schadeoorzaak is toe te schrijven. Het is nodig een genuanceerde benadering te maken en rekening te houden met natuurlijke fluctuaties. En er moet worden aangetoond dat de negatieve verandering van de natuurlijke rijkdom is ontstaan door het voorval.
Er is ook sprake van een negatief effect als de negatieve verandering die optreedt in de soortenpopulatie of de habitat het ecosysteem aantast. Een ecosysteem is de functie die de beschermde soorten en habitats vervullen voor andere natuurlijke rijkdommen of het publiek.
Het gaat verder om het direct of indirect optreden van de negatieve verandering in de natuurlijke rijkdom en de aantasting van het ecosysteem. Het negatieve effect moet dus ruim worden gezien. Niet alleen de onmiddellijke negatieve effecten aan een soort of habitat is van belang, maar ook het effect op lange termijn. Of het effect dat de (functie van) bepaalde soorten en habitats kan hebben op andere soorten en habitats.
Meetbaar
De negatieve verandering moet meetbaar zijn. Uitgangspunt kan zijn: voor zover effecten gemeten kunnen worden, kan het bevoegd gezag maatregelen nemen. Kan een effect niet gemeten worden? Dan is geen sprake van een meetbaar negatief effect en kan dus ook geen milieuschade worden vastgesteld.
Het kan ook voorkomen dat een stapeling van niet afzonderlijk meetbare effecten wel tot een wezenlijk effect leidt, maar dat de regels van meetbaarheid dan toch niet kunnen worden toegepast (de problematiek van de diffuse bronnen). De regels van milieuaansprakelijkheid kunnen dan dus niet worden toegepast, ook al is schade zeer waarschijnlijk. Het meten moet via de beste beschikbare technieken gebeuren.
Stap 4 - Gunstige staat van instandhouding
De schade aan de natuur moet gevolgen hebben voor het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten of natuurlijke habitats. In artikel 2, lid 4 van de EG-richtlijn milieuaansprakelijkheid staat wat onder gunstige staat van instandhouding wordt verstaan. Deze definitie komt nagenoeg overeen met de definitie in de Habitatrichtlijn.
Habitat
De staat van instandhouding van een natuurlijke habitat is 'gunstig' wanneer:
- het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen.
- de specifieke structuur en functies die voor behoud op lange termijn nodig zijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan.
- de staat van instandhouding van de soorten die voor die habitat typisch zijn, gunstig is als hieronder omschreven.
Soort
De staat van instandhouding van een soort heeft betrekking op de som van invloeden die op de soort inwerken. En die op de lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en abundantie (talrijkheid) van de populaties daarvan. Hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is. Hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort.
De staat van instandhouding van een soort is 'gunstig' wanneer:
- uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitats waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven.
- het natuurlijk verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden.
- er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden.
Informatie die al beschikbaar is om de gunstige staat van instandhouding te bepalen
Voor Natura 2000-gebieden kan de gunstige staat van instandhouding worden bepaald op basis van de Aanwijzingsbesluiten en de Doelendocumenten.
Voor alle Natura 2000-gebieden moet binnen 3 jaar na aanwijzing een beheerplan worden opgesteld. Daarin worden de instandhoudingsdoelen naar tijd, plaats en omvang geconcretiseerd. Dit zal de meest nauwkeurige beschrijving zijn om de gunstige staat van instandhouding uit af te leiden. Dit geldt zowel voor vogelrichtlijnsoorten als habitatrichtlijnsoorten, habitats van soorten en habitattypen. Let wel: dit betreft niet een totaaloverzicht per soort of habitattype in Nederland, maar 162 deeloverzichten per gebied.
Gunstige staat van instandhouding buiten de Natura 2000-gebieden
Buiten de Natura 2000-gebieden kan het moeilijker zijn om informatie te verkrijgen om de hand gunstige staat van instandhouding vast te stellen of af te leiden. Mogelijk kan dit wel via ontheffingen die zijn afgegeven op grond van de Flora- en faunawet. Als de gunstige staat van instandhouding niet kan worden vastgesteld, kan het bevoegd gezag ook niet vaststellen of sprake is van milieuschade en geen maatregelen treffen.
Meer informatie over dit onderwerp vindt u op Werkwijze Natura 2000.
2. De schadedrempel
Stap 5 - Aanmerkelijke negatieve effecten, bijlage I van de Richtlijn milieuaansprakelijkheid
De schadedrempel is pas bereikt als het negatieve effect ten opzichte van de referentiesituatie aanmerkelijk is. In bijlage I van de Richtlijn milieuaansprakelijkheid staan criteria om te bepalen of een negatief effect aanmerkelijk is.
Of schade die negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van:
- de staat van instandhouding op het moment waarop de schade zich heeft voorgedaan
- de functies als gevolg van de belevingswaarde van de beschermde soorten en natuurlijke habitats
- de capaciteit van beschermde soorten en natuurlijke habitats voor natuurlijke regeneratie
Of de referentietoestand aanmerkelijke negatieve wijzigingen heeft ondergaan, wordt bepaald aan de hand van meetbare gegevens. Zoals:
- het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte
- de rol van de afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte in verhouding tot:
- de soorten of de instandhouding van de habitat
- de zeldzaamheid van de soort of habitat op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau
- het voortplantingsvermogen van de soort, de levensvatbaarheid ervan of het natuurlijk regeneratievermogen van de habitat.
- het vermogen van herstel door natuurlijke dynamiek enkel door het instellen van striktere beschermingsmaatregelen.
Belangrijk is dat deze opsomming niet limitatief is. Ook andere factoren kunnen meespelen. Per geval moet het bevoegd gezag een afweging maken.
Schade waarvan bewezen is dat die effecten heeft op de menselijke gezondheid is aanmerkelijke schade.
Geen aanmerkelijke schade
Als geen aanmerkelijke schade gelden:
- negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat
- negatieve schommelingen als gevolg van natuurlijke oorzaken of normaal beheer van gebieden, zoals:
- vastgelegd in habitatdossiers of in documenten waarin de doelen zijn uitgezet
- voordien uitgeoefend door eigenaars of exploitanten
- schade aan soorten of habitats waarvan bekend is dat zij zich binnen een korte periode en zonder ingrijpen herstellen tot:
- de referentietoestand
- een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter moet wordt geacht dan de referentietoestand
Toepassing criteria
De richtlijn geeft de lidstaten aanwijzingen hoe de aanmerkelijkheid te bepalen. De criteria zijn geen noodzakelijke of uitsluitende voorwaarden. De richtlijn laat enige ruimte aan de lidstaten hoe zij deze criteria hanteren. In de Omgevingswet is hier geen nadere invulling aan gegeven, zodat het bevoegd gezag moet aansluiten bij de criteria van Bijlage I.
Capaciteit voor natuurlijke regeneratie
Een belangrijke factor is de capaciteit voor natuurlijke regeneratie. Of de schade aanmerkelijk is wordt mede bepaald aan de hand van de capaciteit voor natuurlijke generatie.
Dit betekent in ieder geval dat als de soorten en habitats zich binnen korte tijd herstellen, er geen aanmerkelijk negatief effect is. Er is geen vaste stelregel wat als korte termijn geldt. De verschillende factoren die worden genoemd in de richtlijn kunnen hierbij een rol spelen. De richtlijn is niet dwingend om aan een van deze factoren een gewicht toe te kennen.
Een belangrijke factor is in ieder geval een waardering van de ecologische, natuurlijke processen. Maar ook bijvoorbeeld de functies als gevolg van de belevingswaarde van de beschermde soorten en natuurlijk habitats kunnen meetellen bij de afweging wat als korte termijn geldt. En de rol van de afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte, in verhouding tot de soorten of de instandhouding van de habitat, de zeldzaamheid van de soort of habitat op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau.
Vindplaats capaciteit voor natuurlijke regeneratie
De capaciteit voor natuurlijke regeneratie moet telkens afzonderlijk worden beoordeeld. Als de aanwijzingsbesluiten en beheerplannen informatie hierover bevatten, moet dat bij de overweging moeten worden betrokken. Ook andere mogelijke informatiebronnen moeten worden meegenomen.
Gebiedsafbakening
De criteria die de schadedrempel bepalen, geven aan hoe het gebied moet worden afgebakend waarbinnen de milieuschade moet worden beoordeeld. Zie bijvoorbeeld:
- de ingenomen oppervlakte
- de rol van de afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte, in verhouding tot de soorten of de instandhouding van de habitat, de zeldzaamheid van de soort of habitat op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau
- de functies als gevolg van de belevingswaarde van de beschermde soorten en natuurlijke habitats. Een negatief effect op lokaal niveau kan dus een aanmerkelijk negatief effect zijn, ook als er landelijk geen sprake is van een aantasting van de gunstige staat van instandhouding.
Functie als gevolg van de belevingswaarde
De rol voor de functie als gevolg van de belevingswaarde is een niet al te duidelijk criterium. Aan de hand van gevallen in de praktijk moet hier nadere invulling aan worden gegeven. Bijvoorbeeld om dit criterium in samenhang te bezien met de rol van de afzonderlijke exemplaren of beschadigde oppervlakte, de zeldzaamheid op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau. Hiervoor zullen in de beheerplannen aanknopingspunten te vinden zijn.
Relatie met de Omgevingswet
Volgens de Omgevingswet kan een vergunning worden verleend voor voorgenomen bedrijfsactiviteiten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten kunnen verslechteren. Of die een verstorend effect kunnen hebben. (Zie Activiteiten natuur). Hierbij moet worden beoordeeld of de activiteit significante gevolgen heeft. Ook geldt er een zorgplicht en zijn er een aantal specifieke verboden, zoals het verbod om de beschermde soorten, te doden, te vervoeren, te verhandelen, enzovoort. Van deze verplichting en verboden kan een ontheffing worden verleend. Voorwaarde hierbij is dat van de voorgenomen activiteit geen wezenlijke invloed mag uitgaan op de beschermde soort.
Voor de beoordeling van de schadedrempel in het kader van de milieuaansprakelijkheid bestaat er geen directe relatie met de beoordeling van de gronden voor vergunning of ontheffing in de Omgevingswet. Het begrip aanmerkelijk negatief effect van de milieuaansprakelijkheid is van andere aard dan de criteria van de Omgevingswet. Het is dus zaak om de aanmerkelijkheid van het negatieve effect te beoordelen vanuit de kaders van de milieuaansprakelijkheid. Dit is maatwerk.
Mogelijk kan het bevoegd gezag aanknopingspunten vinden bij beoordelingen van significant gevolg of wezenlijke invloed in het kader van een vergunningverlening of ontheffing op grond van de Omgevingswet. Maar daar moet het zeer behoedzaam mee omgaan. Er moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de andere aard van de begrippen in deze wet. Dit blijkt bij het begrip significant gevolg onder meer uit het feit dat het gevolg is gerelateerd aan de instandhoudingsdoelstelling en niet aan de referentiesituatie. Het frustreren van verbetering wordt in de Omgevingswet wel als schade beschouwd, maar voor de milieuaansprakelijkheid dus niet. Het begrip wezenlijke invloed is onder meer van een andere aard dan het begrip aanmerkelijk negatief effect, omdat hiervan pas sprake is als de soort niet kan blijven voortbestaan. Dit begrip is strenger dan het begrip aanmerkelijk negatief effect.
Meer informatie over de natuurbescherming in Nederland
Voor natuurbescherming in Nederland zijn er een aantal hulpmiddelen. Zoals de database ecologische vereisten, de Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats en het Beleidskader Doelwijziging. Ook leest u op de volgende pagina's hoe wij in Nederland het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en het Programma Natuur inzetten voor natuurherstel.