Erfgoed in het omgevingsplan
In het omgevingsplan houdt de gemeente rekening met het belang van het behoud van cultureel erfgoed en werelderfgoed. Dit staat in de instructieregels van paragraaf 5.1.5.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Rekening houden met cultureel erfgoed
Gemeenten moeten in het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Dit volgt uit artikel 5.130 lid 1, Bkl. Deze instructieregel geldt nadrukkelijk ook voor bekende en aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Aantoonbaar betekent dat de verwachting gebaseerd is op relevante bodemkundige, archeologische of historische informatie.
Opnemen regels voor het behoud van cultureel erfgoed
De gemeente maakt een inventarisatie van het cultureel erfgoed dat binnen de gemeente aanwezig en te verwachten is. Met de resultaten van de inventarisatie kan de gemeente bouwwerken en locaties aanwijzen als monument, archeologische monumenten, stads- of dorpsgezicht, cultuurlandschap of ander cultureel erfgoed.
Ter bescherming van het cultureel erfgoed moet de gemeente in het omgevingsplan regels stellen (artikel 5.130, lid 2, Bkl).
Voorkomen van ontsiering, beschadiging en sloop
Met de regels in het omgevingsplan voorkomt de gemeente dat een aangewezen monument of archeologisch monument wordt ontsierd, beschadigd of gesloopt (artikel 5.130, lid 2, onder a, Bkl). Hiertoe kan het omgevingsplan een algemeen verbod bevatten voor beschadiging of vernieling van een monument of archeologisch monument.
Een ander voorbeeld is dat de gemeente een vergunningstelsel in het omgevingsplan opneemt voor activiteiten die mogelijk leiden tot ontsiering of beschadiging van een monument of archeologisch monument.
Voorkomen van verplaatsing
Met de regels in het omgevingsplan voorkomt de gemeente dat een aangewezen monument geheel of gedeeltelijk wordt verplaatst (artikel 5.130, lid 2, onder b, Bkl). Dit is omdat een monument een ondeelbaar geheel vormt met zijn historische plek. Hiertoe kan het omgevingsplan een vergunningplicht bevatten voor het verplaatsen van een aangewezen monument. De vergunning wordt dan alleen verleend als de verplaatsing dringend noodzakelijk is vanuit het behoud van het monument.
Bevorderen van het gebruik
Leegstand betekent op termijn verval. Daarom moet de gemeente leegstand van monumenten zoveel mogelijk voorkomen (artikel 5.130, lid 2, onder c, Bkl). Daarvoor is mogelijk een wijziging van het toegelaten gebruik nodig of aanpassing van het monument aan hedendaagse eisen. Dit uiteraard rekening houdend met de monumentale waarden.
Voorkomen van de aantasting van de omgeving van (voorbeschermde) rijksmonumenten en door de gemeente aangewezen monumenten
De regels in het omgevingsplan moeten voorkomen dat in de omgeving van (voorbeschermde) rijksmonumenten Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) of door de gemeente aangewezen monumenten activiteiten plaatsvinden die het monument kunnen ontsieren of beschadigen (artikel 5.130, lid 2, onder d, sub 1, Bkl). Deze instructieregel is een uitwerking van artikel 7 van het verdrag van Granada. Dit artikel verplicht om de kwaliteit van de openbare ruimte rond beschermde monumenten te verbeteren.
Het gaat daarbij niet zozeer om het voorkomen van de aantasting van de omgeving op zich, maar om een aantasting die het desbetreffende monument ontsiert of beschadigt. Het verrichten van activiteiten of de aanwezigheid van een (bouw)werk in de omgeving van een monument kan bijvoorbeeld het aanzicht en de waardering van dat monument negatief beïnvloeden.
Daarnaast kan de omgeving ook van invloed zijn op de instandhouding of het functioneren van een beschermd monument. Zo is de bebouwing of beplanting in de omgeving van een historische windmolen van invloed op de windvang van die molen. Een molen die niet kan functioneren omdat deze onvoldoende wind vangt, heeft een veel groter risico om te vervallen. Hetzelfde geldt voor een watermolen, die afhankelijk is van een waterloop.
Naast het voorkomen van achteruitgang heeft het opwaarderen van de directe omgeving van een monument een positieve invloed op de waardering en beleving ervan. Artikel 7 van het verdrag van Granada verplicht daarom tot maatregelen om de kwaliteit van de openbare ruimte rond beschermde monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen te verbeteren.
Voorkomen van de aantasting het karakter van beschermde stads- of dorpsgezichten of cultuurlandschappen
De regels in het omgevingsplan moeten voorkomen dat het karakter van beschermde stads- of dorpsgezichten of cultuurlandschappen wordt aangetast door sloop van gebouwen, het bouwen van nieuwe gebouwen of door andere belangrijke veranderingen (artikel 5.130, lid 2, onder d, sub 2, Bkl). Deze instructieregel is een uitwerking van artikel 7 van het verdrag van Granada. Dit artikel verplicht om de kwaliteit van de openbare ruimte in beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen te verbeteren.
Dit doet de gemeente vanwege hun schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang van de samenstellende onroerende zaken of hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde. Op vergelijkbare wijze kan de gemeente in het omgevingsplan ook (delen van) cultuurlandschappen beschermen.
Het kan hier bijvoorbeeld ook gaan om aantasting van de groenaanleg en (water)structuren die onderdeel uitmaken van de te beschermen karakteristieken van het beschermd gezicht.
Het Rijk heeft ook beschermde stads- en dorpsgezichten aangewezen. Dit gebeurt sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet met een instructiebesluit op grond van artikel 2.34 van de Omgevingswet. Alle beschermde gezichten van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden op grond van het overgangsrecht geacht op basis van een instructiebesluit te zijn aangewezen.
Conserveren en in stand houden van archeologische monumenten
De gemeente moet de op haar grondgebied aanwezige archeologische monumenten inventariseren conserveren en in stand houden (artikel 5.130, lid 2, onder e, Bkl).
Conserveren en in stand houden doet de gemeente bij voorkeur in de bodem: 'behoud in situ'. Het doel daarvan is om het bodemarchief als bron van kennis van ons verleden en van cultuurbeleving beschikbaar te houden voor komende generaties. Dit kan de gemeente bijvoorbeeld doen door een verbod op bodemverstorende activiteiten op te nemen in het omgevingsplan voor locaties waar dat nodig is.
Het is niet altijd mogelijk om archeologische monumenten in de bodem te behouden. De gemeente kan het archeologisch monument laten opgraven door deskundigen. De archeologische vondsten laat de gemeente behouden in een depot, samen met de opgravingsdocumenten en het opgravingsrapport. Dit is 'behoud ex situ'.
Archeologische onderzoeksplicht
Een belangrijk instrument in het omgevingsplan is een archeologische onderzoeksplicht bij activiteiten die een (te verwachten) archeologisch monument kunnen verstoren (artikel 5.130, lid 3, Bkl).
Het archeologisch onderzoek kan verschillende vormen aannemen. Voorbeelden zijn:
- archeologische begeleiding van baggerwerkzaamheden
- graven van proefsleuven of grootschalige opgraving
Om inhoudelijk de regie te voeren kan de gemeente eisen stellen aan dit onderzoek. Zo kan de gemeente bijvoorbeeld regelen dat lokale onderzoeksthema's meer aandacht krijgen of lokale vrijwilligers betrokken worden bij het onderzoek.
De gemeente moet projecten kleiner dan 100 m2 in beginsel vrijstellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130, lid 4, Bkl). Maar de gemeente kan in een omgevingsplan een grotere of kleinere vrijstellingsgrens vastleggen. Bijvoorbeeld in historische binnensteden is de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot. Archeologisch onderzoek kan daar ook al bij projecten kleiner dan 100 m2 belangrijke wetenschappelijke informatie opleveren en daarmee grote maatschappelijke en wetenschappelijke meerwaarde hebben. Gemeenten kunnen op deze locaties in het omgevingsplan kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen.
In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is. De mate van vrijstelling is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde van het gebied. Daarom zal de gemeente de vrijstelling ook met archeologisch-inhoudelijke redenen moeten onderbouwen.
Meer informatie
Op de pagina Cultureel erfgoed in het omgevingsplan biedt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hulpmiddelen voor het stellen van regels over erfgoed in het omgevingsplan.
Cultureel erfgoed
Monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 1.1 van de Erfgoedwet verstaat onder cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden
Rijksmonument
Rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 1.1, Erfgoedwet omschrijft een rijkmonument als: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister