Berekening kosteneffectiviteit
Het bedrijf berekent de kosteneffectiviteit volgens de methode in bijlage XVc van de Omgevingsregeling. De kosteneffectiviteit is de jaarlijkse kosten gedeeld door de jaarlijkse emissiereductie. Het bevoegd gezag kan een berekening van de kosteneffectiviteit meewegen in een besluit of een bedrijf een maatregel moet toepassen.
Exceltabel berekening kosteneffectiviteit
Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) heeft een Excelbestand gemaakt van de kostenberekening uit bijlage XVc van de Omgevingsregeling (xlsx, 14 kB). Bedrijven en bevoegde gezagen kunnen dit hulpmiddel gebruiken om de kosteneffectiviteit te berekenen. Ook is er een hulpmiddel voor de kostenberekening op basis van de factsheets luchtemissiebeperkende technieken.
Aanschafprijs
De aanschafprijs is de prijs die de leverancier van de techniek of de leverancier van onderdelen ontvangt. Heeft het bedrijf de maatregel nog niet gerealiseerd? Dan berekent het bedrijf de aanschafprijs samen met de andere investeringen en de operationele kosten in een cost-engineering-studie. Die studie bevat, uitgaande van een probleem, de dimensionering van de apparatuur en de berekening van de kosten.
Bijkomende en eenmalige investeringen
Bijkomende investeringen zijn extra kosten die het bedrijf maakt om de voorzieningen in het proces in te bouwen. Hieronder vallen allerlei soorten 'hardware':
- instrumentatie
- elektrische aansluitingen en voorzieningen
- voorzieningen voor overige utilities
- leidingwerk
- afgaskanalen
- schoorsteen
- isolatie
- montage
Ook de installatiespecifieke bouwkundige investeringen vallen in deze methodiek onder de bijkomende investeringen. De bijkomende investeringen zijn voor een deel situatiespecifiek en afhankelijk van het gemak waarmee inbouw van de techniek mogelijk is. De bijkomende investeringen mogen alleen gaan over de milieumaatregel.
Eenmalige investeringen zijn de overige kosten die het bedrijf moet betalen om de installatie in werking te brengen. Hieronder vallen onder meer:
- engineering-kosten, inclusief ontwerp en directievoering tijdens de bouw
- leges en onderzoekskosten voor vergunningprocedures
- bouwrente
- notariskosten
- start-up-kosten
- incidentele operationele kosten in het 1e jaar
In de praktijk zijn bijkomende investeringen moeilijk te voorspellen, terwijl ze een grote invloed hebben op de kosteneffectiviteit. De som van de bijkomende en eenmalige investeringen, varieert in de praktijk tussen de 30% en 250% van de aanschafprijs. Dit percentage hangt af van de mate waarin het bedrijf de bestaande apparatuur en overige voorzieningen, zoals gebouwen, moet aanpassen aan de nageschakelde techniek. En aan de complexiteit van de installatie, zoals meet- en regelapparatuur.
De tabel hieronder geeft een mogelijke indicatie die het bedrijf kan hanteren als het verkennend ontwerp onvoldoende betrouwbaarheid geeft.
nieuwe / bestaande situatie* | complexe / eenvoudige situatie** | bijdrage bijkomende kosten ten opzichte van de basiskosten (%) *** |
---|---|---|
nieuw | eenvoudig | + 30 - 50 |
nieuw | complex | +50 - 100 |
bestaand | eenvoudig | + 50 - 100 |
bestaand | complex | + 100 - 250 |
* Aanname: nieuwbouw betekent relatief lage kosten voor procesaanpassingen, bouwkundige voorzieningen en afgaskanalen (inclusief ventilatoren en schoorsteen). | ** Aanname: een complexe situatie betekent relatief hoge kosten voor studie, voorbereiding, engineering, bouw- en montagetoezicht, opstart, instrumentatie en elektrotechnische voorzieningen. | *** Het gaat om de som van de bijkomende en eenmalige investeringen als fractie van de aanschaffingsprijs. |
Kapitaalvernietiging door desinvesteringen
Wanneer procesapparatuur of delen daarvan door de milieumaatregel overbodig worden, kan dit leiden tot kapitaalvernietiging door desinvesteringen. De kapitaalvernietiging is gelijk aan de restwaarde van het voortijdig afgeschreven materiaal. Dit geldt trouwens alleen voor niet-milieu-investeringen. De informatie over voortijdige afschrijving van milieu-investeringen staat op de pagina Aanvullende en vervangende maatregel.
Het bedrijf brengt de totale investeringen en de ouderdom van de voortijdig af te schrijven kapitaalgoederen in kaart. De totale investering is de som van aanschaffingsprijs, bijkomende investeringen en eenmalige investeringen. Zijn de investeringen ouder dan 10 jaar? Dan is de desinvestering gelijk aan nul. Zijn de kapitaalgoederen jonger dan 10 jaar? Dan wordt de kapitaalvernietiging door desinvesteringen bepaald volgens de tabel hieronder.
Ouderdom (jaar) | Nog niet afgeschreven deel (als deel van de totale investeringen) |
---|---|
1 | 0.939 |
2 | 0.870 |
3 | 0.794 |
4 | 0.710 |
5 | 0.618 |
6 | 0.517 |
7 | 0.405 |
8 | 0.283 |
9 | 0.148 |
10 | 0 |
Bouwkundige investeringen
Onder bouwkundige investeringen vallen bijvoorbeeld hallen, loodsen, bijgebouwen, funderingen en leidingbruggen. Die mogen niet installatiespecifiek zijn. Installatiespecifieke bouwkundige investeringen vallen namelijk onder de bijkomende investeringen.
Vaste operationele kosten zijn vooral de onderhouds- en bedieningskosten (inclusief overhead) en verzekeringen.
Variabele operationele kosten zijn aanbod- en concentratieafhankelijke kosten, zoals hulpstoffen, utilities en reststofverwerking. De variabele kosten worden geëxtrapoleerd (vertaald) naar de maximaal vergunde bedrijfstijd en capaciteit. De kostenmethodiek in bijlage XVc van de Omgevingsregeling, gaat uit van de kosten van een milieuvoorziening. Dit houdt in dat het bedrijf zoveel mogelijk standaardtarieven gebruikt voor utilities, als gegeven in de jaarlijkse uitgave van DACE.
Opbrengsten en besparingen
Onder opbrengsten en besparingen vallen de vermeden uitgaven door het in gebruik nemen van de maatregel, zoals:
- vermeden milieuheffingen
- vermeden veiligheidsmaatregelen
- vermeden onderhoud
- vermeden gebruik van grond- of hulpstoffen
Daarnaast kunnen bijproducten een opbrengst leveren, bijvoorbeeld stoom bij naverbranding en gips of zwavel(zuur) uit ontzwavelingsinstallaties.
Ongereinigde vracht
De ongereinigde vracht is de emissie in kg/jaar wanneer het bedrijf een maatregel niet uitvoert. Deze emissie wordt geëxtrapoleerd naar de maximaal vergunde bedrijfstijd en capaciteit. Dit omdat het ontwerp van de emissiebeperkende techniek hierop gebaseerd zal zijn.
In het geval dat het bedrijf een maatregel al toepast, is het bepalen van de grootte van de emissie mogelijk op basis van bijvoorbeeld:
- de emissie voordat het bedrijf de maatregel toepaste, als deze bekend is uit bijvoorbeeld metingen en de procesvoering en sindsdien niet veel is veranderd.
- de massastroom voor de emissiebeperkende maatregel als deze bekend is.
- een massabalans. Het oplosmiddelgebruik kan bijvoorbeeld een indicatie zijn van de VOS-emissie als het bedrijf geen maatregel zou treffen. Het zwavelgehalte van de brandstof kan een indicatie geven van de ongereinigde SO2.
- benodigde hoeveelheid hulpchemicaliën. Zo kan de hoeveelheid gebruikte kalk een indicatie geven van de hoeveelheid verwijderde SO2.
- hoeveelheid afgescheiden reststoffen. Bijvoorbeeld de hoeveelheid afgevangen stof.
Als het bedrijf de maatregel nog moet uitvoeren, is schatting van de emissie zonder maatregel mogelijk met:
- recente metingen van emissies
- de huidige vergunde emissies
- vergelijkbare procesinstallaties die ergens anders geplaatst zijn (met of zonder emissiebeperkende techniek)
- vaststellen in overleg met het bedrijf (als niet voorhanden of bij nieuwe installaties)
Restemissie
De restemissie is de emissie in kg/jaar wanneer het bedrijf een maatregel toepast. Deze emissie wordt bepaald op basis van de vergunde restemissie bij maximaal vergunde bedrijfstijd en capaciteit. Deze emissie kan ook worden bepaald op basis van meetresultaten, als deze lager zijn dan de vergunde restemissie.
Mag de productie doorgaan bij onderhoud of storingen van de milieumaatregel? Dan tellen de (extra) emissies tijdens onderhoud en storingen mee bij de restemissies tijdens normaal bedrijf.
De tijdsduur van onderhoud en storingen wordt aangenomen als vastgelegd in de vergunning. Of op basis van ervaring of inschatting van de leverancier. Als hier niets over bekend is, kan een waarde van 2% van de bedrijfstijd worden aangenomen. Dit is trouwens alleen van belang als het bedrijf tijdens onderhoud en storingen mag doorgaan met de productie.