2.3.1 Invoer normale toepassing ruwheidslengte
Voor iedere verspreidingsberekening moet 1 ruwheidslengte worden ingevoerd. De implementaties van het Nieuw Nationaal Model (NNM) gebruiken de automatische ruwheidsbepaling van de PreSRM-module, die in de modellen is ingebouwd.
Deze PreSRM bepaalt de ruwheid van het rekengebied (met minimale afmetingen 2 x 2 km) op basis van landgebruiksgegevens (LGN7) uit 2014 (afgeleid van satellietgegevens). De ruwheid is gegeven in ruimtelijke vakken van 1 x 1 km en wordt desgewenst gemiddeld over het rekengebied. De data van de ruwheidskaart zijn te downloaden van rijksoverheid.nl.
Daarbij wordt een omhullende bepaald van alle receptorpunten tot een rechthoek. Van die omhullende wordt geëist dat de afstand tussen de receptorpunten minimaal 2 km is (in noord-zuid en in oost-west richting).
Als er 1 receptorpunt is, wordt het gebied opgerekt met 1 km naar alle zijden. Als er meerdere receptorpunten zijn, worden voor de locatie de X- en Y-coördinaten van alle receptorpunten gemiddeld en vanuit dit punt wordt het rooster naar alle zijden symmetrisch opgerekt tot een gebied van 2 bij 2 km. Een gebied van 1,5 bij 2,5 km wordt dus opgerekt tot 2,0 bij 2,5 km.
Gebruiker mag afwijken
De gebruiker heeft de mogelijkheid de automatisch gegenereerde waarde te overrulen. Het is immers goed mogelijk dat na 2004 het rekengebied drastisch is veranderd door bebouwing, aanleg parken, bosschages, industrieën. Ook kan het zijn dat de bronnen en receptorpunten sterk afwijkende posities hebben. In dat geval wordt een onderbouwde afwijkende waarde ingevoerd. Onderstaande is dan een hulp om een juiste waarde te bepalen.
In Nederland voorkomende typische waarden voor de ruwheidslengte staan in de Typische ruwheidslengten in verschillende gebiedstypen.
Ruwheidslengte |
Gebiedstype |
---|---|
Zee z0 = 0,0002 m |
Open zee of meer, met een vrije strijklengte van minimaal 1 km (ongeacht de hoogte van de eventuele golven). |
Glad z0 = 0,005 m |
Landoppervlak zonder merkbare obstakels of begroeiing. Bijvoorbeeld wad, strand, ijsvlakte, sneeuwlandschap zonder bomen. |
Open z0 = 0,03 m |
Vlak land met alleen oppervlakkige begroeiing (gras) en soms geringe obstakels. Bijvoorbeeld startbanen, weideland zonder windsingels, braakliggend bouwland. |
Ruwweg open z0 = 0,1 m |
Bouwland met regelmatig laag gewas, of weideland met sloten die minder dan 20 slootbreedten van elkaar liggen. Verspreide obstakels (lage heggen, enkelvoudige rijen kale bomen, alleenstaande boerderijen) kunnen voorkomen op onderlinge afstanden van minstens 20 x hun eigen hoogte. |
Ruw z0 = 0,25 m |
Bouwland met afwisselend hoge en lage gewassen. Grote obstakels (rijen gebladerde bomen, lage boomgaard enzovoort) met onderlinge afstanden van omstreeks 15 x hun hoogte. Boomkwekerijen (jonge bomen), maïsvelden en dergelijke. |
Zeer ruw z0 = 0,5 m |
Obstakelgroepen (grote boerenhofsteden, stukken bos en dergelijke) gescheiden door open ruimten van ongeveer 10 x de typische obstakelhoogte. Ook verspreid struikgewas, jong dicht opeen geplant bos en boomgaardgebieden. |
Gesloten z0 = 1,0 m |
Bodem regelmatig en volledig bedekt met vrij grote obstakels, met tussengelegen ruimten niet groter dan een paar obstakelhoogten. Bijvoorbeeld grote bossen, laagbouw in dorpen en kleine steden. De gemiddelde gebouwhoogte is maximaal 10 m. |
Stadskern z0 ≥ 2 m |
Centrum van grote stad met afwisselend laag- en hoogbouw. Ook: bossen met grote oude bomen en veel onregelmatige open plekken. |
Stadskern z0 = 2 m |
Er zijn veel gebouwen met een hoogte van 10 m tot 25 m. |
Stadskern z0 = 3 m |
Er zijn veel gebouwen met een hoogte van 20 m tot 50 m of meer. |
Ruwheidslengten in landschappen
De afbeeldingen hierna geven voorbeelden van enkele ruwheidslengten (de genoemde ruwheden wijken iets af van de ruwheidsklassen in de tabel Typische ruwheidslengten in verschillende gebiedstypen.
Tamelijk open landschap z0 ≈ 0,05 – 0,1 m
Tamelijk ruw landschap, z0 ≈ 0,2 m
Zeer ruw landschap, z0 ≈ 0,5 m
Omschrijvingen aangepast
De omschrijvingen zijn gebaseerd op bron ‘Windklimaat van Nederland’, J. Wieringa en P.J. Rijkoort, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1983.
De omschrijvingen zijn op enkele punten aangepast (bijvoorbeeld voor de stedelijke gebieden zijn de omschrijvingen aangevuld met concrete aanwijzingen gebaseerd op de hoogte van de aanwezige obstakels). De gemiddelde obstakelhoogte wordt afgeleid van de zichtbepalende gebouwen, echt middelen is niet mogelijk en ook niet nodig.
De ruwheidslengte die als invoer voor een verspreidingsberekening wordt gebruikt, wordt gebaseerd op het gebied dat wordt omsloten door de receptor(en). Het gebied op basis waarvan de ruwheid wordt bepaald, is in alle gevallen minimaal 2 km in doorsnee.
De keuze van de meest toepasselijke waarde voor de ruwheid wordt gebaseerd op de omschrijvingen uit tabel 2.1 en (bij voorkeur) waarneming ter plaatse en/of een plattegrond van de omgeving.
In een aantal bijzondere situaties moet soms worden afgeweken van de schatting op basis van een vergelijking met tabel 2.1.
Bovenstaande adviezen gelden voor gebiedsstudies, waarbij het van belang is de situatie in het hele rekengebied te kunnen beoordelen. In een aantal gevallen zijn er goede argumenten om hiervan af te wijken.