3.4 Verschillen immissies lijn- en oppervlaktebronnen
Om inzicht te geven in het verschil in berekende immissies tussen een oppervlaktebron en een puntbron, zijn berekeningen uitgevoerd met oppervlaktebronnen van verschillende afmetingen en met een puntbron.
Voor alle receptorpunten zijn de berekende immissies van de oppervlaktebronnen gedeeld door de immissie van de puntbron. De verwachting is dat op grotere afstand tot de bron, het verhoudingsgetal oppervlaktebron / puntbron gelijk wordt aan 1.
Verloop verhoudingsgetallen
Onderstaande figuur geeft het verloop van de verhoudingsgetallen van het 98-percentiel weer voor een bron van 400 bij 800 m in een vierkant rooster.
Uit de figuur blijkt dat op grotere afstand de immissie van een oppervlaktebron niet meer veel verschilt van die van een puntbron, de gemiddelde verhouding gaat naar 1 (ook op grotere afstanden treden nog relatief kleine verschillen tot circa maximaal 20% op tussen de immissie als gevolg van een oppervlaktebron en die als gevolg van een puntbron).
Onderstaande tabel geeft weer op welke afstand tot de bron de immissie van een puntbron ongeveer gelijk is aan die van een oppervlaktebron.
Afmetingen oppervlaktebron |
Afstand [m] tot de bron waar de verhouding |
---|---|
25 x 50 |
250 |
50 x 100 |
300 |
100 x 200 |
600 |
200 x 400 |
1.000 |
400 x 800 |
1.500 |
Uitgangspunten berekening: model = Stacks 5.0, immissiegebied = 1.200x1.200 m (voor de bronnen van 200x400 en 400x800 m: 6.000x6.000 m), ruwheid = 0,5 m, receptorhoogte = 1,5 m, meteo = Eindhoven 1990 – 1999, type bron = oppervlaktebron en puntbron, emissie = 100.000 ge/s, emissiepatroon = continu, warmte-inhoud = 0 MW, flux = 0,05 Nm3/s, berekend zijn de immissies in ge/m3 als 98-percentielwaarden van de 1-uursgemiddelde concentraties.
Vuistregel
Om te bepalen tot op welke afstand van een oppervlaktebron het nog verschil maakt of deze als oppervlaktebron of als puntbron wordt doorgerekend, kan op basis van tabel 3.1 de volgende (globale) vuistregel worden afgeleid:
Binnen een afstand van circa 3 maal de lengte van de langste zijde van de oppervlaktebron, maar in ieder geval binnen 300 m van het midden van de bron, geeft een oppervlaktebron lagere immissies dan een puntbron. Daarbuiten geven een oppervlaktebron en een puntbron ongeveer gelijke immissies.
Deze vuistregel kan worden toegepast in situaties die overeenkomen met de uitgangspunten voor tabel 3.1 voor wat betreft ruwheid, meteodata, emissiepatroon en voor een 98-percentielwaarde van uurgemiddelde concentraties. Het is niet onderzocht in hoeverre deze regel opgaat voor andere verspreidingsomstandigheden en voor andere percentielwaarden.