2.1.1 Inleiding
Een model is een van de methoden om informatie over luchtkwaliteit te verkrijgen. Een model is per definitie een 'vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid'. Dit geldt ook voor het Nieuw Nationaal Model (NNM).
Het geeft zo goed mogelijk een benadering van de verspreiding van luchtverontreiniging uit 1 of meerdere bronnen. Het model is toegespitst op de Nederlandse situatie en heeft zijn beperkingen. In een aantal gevallen is toepassing van het NNM uitgesloten. Deze beperkingen, voor zover bekend, zijn door de projectgroep[1] die het NNM opstelde, geaccepteerd. Het NNM kan men in veel gevallen gebruiken bij het opstellen van vergunningseisen en voor het toetsen van situaties aan de omgevingswaarden.
Modelresultaten hebben een onnauwkeurigheid. Dit is deels het gevolg van de gebruikte rekenmethodiek (het rekenhart van het NNM). Ook hebben de invoergegevens een onnauwkeurigheid die doorwerkt in de uitkomsten. Tenslotte kan de onnauwkeurigheid verder toenemen als gebruikers de invoergegevens niet juist kiezen.
Het doel van de handreiking is om de gebruiker aan te geven welke keuzes bij de invoer van het model aan de orde zijn. En welke keuze men het beste kan maken. Daardoor zullen de uitkomsten van het model de werkelijkheid beter benaderen. Dit hoofdstuk beschrijft voor welke situaties men het model toepast en welke basisgegevens een gebruiker nodig heeft om het model te kunnen gebruiken.
Doel Model
Het NNM is ontwikkeld om de concentratie van luchtverontreinigende stoffen, als gevolg van emissies naar de lucht van een of meerdere (industriële) bronnen, in de omgeving van die bronnen te bepalen.
De in te voeren bronnen zijn (hoge) schoorstenen, ventilatie-openingen of oppervlaktebronnen. Het model kan de verspreiding van vele luchtverontreinigende stoffen en geur berekenen.
Toepassing
Het NNM gebruikt men voor berekeningen van de verspreiding van luchtverontreiniging uit:
- 1 of meerdere puntbronnen
- diffuse bronnen en oppervlaktebronnen
Het model is met name bedoeld voor het rekenen aan bronnen die gedurende een langere termijn regelmatig emitteren (uitstoten). Het model heeft ook een korte-termijntoepassing (zie 'Paarse Boekje'[2]). Dit geldt voor emissies gedurende enkele dagen of weken per jaar, of voor piekemissies gedurende enkele uren per jaar. Omdat het in het laatste geval om een zeer korte emissieduur gaat, is het resultaat van de verspreiding die het model berekent sterk afhankelijk van de relatief kleine set meteorologische uur-gegevens. De onbetrouwbaarheid van het resultaat neemt daardoor sterk toe.
In welke situaties het model niet gebruiken?
De huidige implementaties van het NNM zijn in principe niet geschikt:
- om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen van verkeer op wegen en snelwegen te modelleren[3]
- om landelijke luchtkwaliteit te bepalen, omdat het is ontwikkeld voor verspreidingsafstanden tot circa 25 kilometer van de bron[4]
- om geurhinder te bepalen met het model als enig hulpmiddel. Hinder hangt ook van andere aspecten af (blootstellingsduur, hedonische waarde, enz.). Zie ook paragraaf 2.2.
- voor toepassing buiten Nederland[5]
- voor het berekenen van verspreiding boven zee, IJsselmeer of Waddenzee
- om te rekenen tussen bebouwing, met uitzondering van situaties met beïnvloeding door 1 gebouw (zie hiervoor deel II, hoofdstuk 4, gebouwinvloed)
- voor de verspreiding van grof stof (deeltjes met diameters groter dan 30 µm). De tabel voor stof-eigenschappen in het NNM (Paarse boekje, p. 118) geeft geen waarden voor deeltjes groter dan 30 µm.
[1]: met daarin vertegenwoordigd o.a. de provincies, gemeenten, bedrijfsleven en adviesbureaus.
[2] Projectgroep Revisie Nationaal Model. Het Nieuwe Nationaal Model, Model voor de verspreiding van luchtverontreiniging uit bronnen over korte afstanden. TNO-MEP, Apeldoorn 1998.
[3]: Voor de verspreiding van verkeersemissies in straten in een stedelijke omgeving is een SRM-1-model voorgeschreven. Voor immissieberekeningen langs autosnelwegen gebruikt men een implementatie van SRM-2.
[4]: Voor strategische beleidsstudies is vaak de verdeling van stoffen over provincies of Nederland benodigd. Dit kan door het OPS-model (RIVM) te gebruiken.
[5]: Dit kan niet altijd, omdat het model ervan uitgaat dat het receptorgebied wat betreft landgebruik homogeen is en geen reliëf kent. Bovendien zijn de bodemvochtigheidsparameters en albedo voor Nederland ingesteld. Alleen voor gebieden die wat betreft deze eigenschappen met Nederland overeen komen, kan men het NNM zonder aanpassingen toepassen.