Rekenregels bij tunnels
De vervuilende stoffen die auto's in een tunnel uitstoten, komen bij de tunnelmonden in de buitenlucht terecht. Een tunnel is daardoor een ingewikkelde situatie en dat maakt het lastig om de exacte vervuiling te berekenen. Er zijn eenvoudige rekenregels ontwikkeld die het mogelijk maken om de concentratie bij de tunnelmonden te berekenen.
Lange en korte tunnels
De auto`s die door een tunnel rijden, stoten vervuilende stoffen uit in die tunnel. Deze stoffen komen bij de tunnelmonden in de buitenlucht terecht. Daardoor is de concentratie van vervuilende stoffen bij de tunnelmonden hoger. Hoe langer de tunnel, hoe groter de hoeveelheid vervuilende stoffen die uit de tunnel komt. En hoe hoger de concentratie ervan bij de tunnelmond.
In korte tunnels stuwt het verkeer de vervuilende stoffen naar buiten. In langere tunnels helpen grote ventilatoren hierbij vaak een handje. In sommige tunnels wordt de verontreinigde lucht afgezogen, bijvoorbeeld in de Coentunnel.
Berekenen luchtkwaliteit tunnels
Een tunnel is een complexe (ingewikkelde) situatie die buiten het toepassingsbereik van de standaardrekenmethoden 1 (SRM-1) en 2 (SRM-2) valt. Omdat tunnels vaak voorkomen, zijn rekenregels ontwikkeld. Hiermee kan toch aan tunnels gerekend worden en is niet altijd windtunnelonderzoek nodig.
Bij het opstellen van de rekenregels is uitgegaan van een vereenvoudiging van de situatie. Er is geen rekening gehouden met locatiespecifieke kenmerken die invloed kunnen hebben op de concentratiebijdrage. Het resultaat is gebaseerd op en gevalideerd met windtunnelmetingen.
Rekenregels tunnels
De basis van de rekenregels voor het berekenen van de luchtkwaliteit bij tunnels, is dat u de uitstoot door het wegverkeer in de tunnel verplaatst naar een wegsegment dat direct aansluit op de uitgaande tunnelmond. Dat doet u zo: u berekent de uitstoot van het wegverkeer in de tunnel. Deze verkeersbijdrage telt u op bij de uitstoot van het wegsegment dat direct aansluit op de uitgang. De uitstoot van het tunnelsegment zelf zet u altijd op 0.
Lengte wegsegment
De lengte van het wegsegment dat direct aansluit op de uitgang, is afhankelijk van het aantal rijrichtingen in de tunnelbuis. Ook maakt het uit of het aansluitende wegvak valt binnen het toepassingsbereik van SRM-1 of SRM-2. De uitstoot van het tunnelsegment zelf zet u in alle gevallen op 0.
Het wegvak valt binnen het toepassingsbereik van SRM-1
- Een tunnelbuis met 2 rijrichtingen
Aan elke zijde van de tunnel maakt u een wegsegment met een lengte van 20 meter. Bij elk van deze wegsegmenten telt u de helft van de uitstoot op van het verkeer in de tunnel. - De tunnel bestaat uit 2 buizen met elk 1 rijrichting
Dan maakt u aan de uitgangen van de tunnel een wegsegment met een lengte van 50 meter. De uitstoot van het verkeer in elke tunnelbuis, telt u op bij het bijbehorende wegsegment aan de uitgang van die tunnelbuis.
Het wegvak valt binnen het toepassingsbereik van SRM-2
- Een tunnelbuis met 2 rijrichtingen
Aan elke zijde van de tunnel maakt u een wegsegment met een lengte van 20 meter. Bij elk van deze wegsegmenten telt u helft van de uitstoot op van het verkeer in de tunnel. - De tunnel bestaat uit 2 buizen met elk 1 rijrichting
Dan maakt u aan de uitgangen van de tunnel een wegsegment met een lengte van 100 meter. De emissies van het verkeer in elke tunnelbuis telt u op bij het bijbehorende wegsegment aan de uitgang van die tunnelbuis.
Rekenregel alleen bij tunnelbuis langer dan 100 meter
De rekenregel gebruikt u alleen als de tunnelbuis langer is dan 100 meter. Is de tunnelbuis korter? Dan telt de uitstoot in de tunnel niet mee voor uw berekeningen.
Formules tunnelcorrectie
De formules voor het bepalen van de emissie in de tunnel op de aansluitende wegvakken, staan in hoofdstuk 3.4 (formule 1.12a en 1.12b) van de technische beschrijving van SRM-1. En in hoofdstuk 2.4 (formule 1.11a en 1.11b) van de technische beschrijving van SRM-2.
Rekenregels en omgevingswaarde
De concentratiebijdrage die u berekent met de rekenregels voor tunnels, zal meestal een worst-case-inschatting zijn. Is de concentratie volgens die berekening (ruim) lager dan de omgevingswaarde, dan heeft u voldoende onderzoek gedaan.
Maar blijkt uit uw berekeningen dat de concentratie (bijna) gelijk is of hoger dan de omgevingswaarde? Dan is het verstandig verder onderzoek te doen. En als de concentratie hoger is dan de omgevingswaarde, dan móét u verder onderzoek doen.
De rekenregels gebruikt u alleen om te bepalen in welke orde van grootte de concentratie valt. Met de rekenregels kunt u dus niet precies berekenen wat de concentratie bij tunnelmonden is. Wilt u wel de exacte concentratie weten? Dan moet u verder onderzoek doen, bijvoorbeeld een windtunnelonderzoek.