Toelaten kabels en leidingen op een locatie
Via het omgevingsplan of een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit worden nieuwe ondergrondse kabels en leidingen op een locatie toegelaten. Voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen en hoogspanningsverbindingen gelden er instructieregels. Bij de ruimtelijke inpassing zijn vooral externe veiligheid en magneetvelden van belang.
Belangrijkste kenmerken kabels en leidingen
Kabels en leidingen zijn belangrijk voor de transport van bijvoorbeeld water, gas, elektriciteit, telefoon en internet. Sommige ondergrondse leidingen vormen een risico voor de omgeving door transport van gevaarlijke stoffen, magneetvelden of elektriciteit met hoge spanning. Dit risico is in ieder geval van belang bij ondergrondse buisleidingen en hoogspanningsverbindingen. Maar er zijn ook andere leidingen die mogelijk een risico kunnen vormen. Bijvoorbeeld ondergrondse leidingen met heet water onder druk. Dit risico geldt binnen een bepaalde zone van de leiding. Maar ook als een leiding geraakt wordt door werkzaamheden.
Andere ondergrondse kabels en leidingen, zoals nutsleidingen (voor informatievoorziening, water, riolering en elektra) zijn wel belangrijk voor de omgeving, maar vormen geen gevaar. Deze liggen vaak in de straat of onder het trottoir en kunnen makkelijker verlegd worden.
Beleid ondergrondse kabels en leidingen
Rijk
Het rijksbeleid richt zich vooral op de ondergrondse hoofdinfrastructuur en de belangrijkste grote leidingen zoals buisleidingen voor gevaarlijke stoffen of ondergrondse hoogspanningsverbindingen.
De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk. Hiermee wil het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte reserveren voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën. Deze zijn vaak provinciegrens- en landgrensoverschrijdend. De Structuurvisie geeft een hoofdstructuur van verbindingen aan. Hierlangs moet ruimte worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.
Voor de ondergrondse hoogspanningsverbindingen is het Nationaal belang energievoorziening van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van belang. De NOVI bevat een kaart Energie-infrastructuur en grootschalige opwekking van energie. Deze kaart toont de huidige en toekomstige grootschalige nationale energie-infrastructuur en bevat onder meer het netwerk van hoogspanningsverbindingen. Realisatie van een betrouwbare, veilige en ook duurzame hoofdinfrastructuur is een nationale opgave. Daarnaast is het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via ondergrondse (buis)leidingen van nationaal belang.
Het Rijk stelt een Nationaal Programma Energiesysteem op om ruimte te reserveren voor de nationale energiehoofdinfrastructuur. Gemeenten en provincies vertalen de uitkomsten hiervan, voor zover van belang, in omgevingsvisies, verordeningen en omgevingsplannen. Waar nodig vertaalt het Rijk de uitkomsten in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Provincies en gemeenten
Het regionaal en lokale ondergrondse netwerk kan opgenomen worden in de provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies. Nieuwe kabels en leidingen kunnen een belemmeringen vormen voor andere functies of activiteiten. Of moeten beschermd worden tegen beschadiging. In de visie kunnen deze in samenhang bekeken worden met andere gewenste ontwikkelingen en de inpassing in de omgeving. Daarnaast kan er in de visie worden opgenomen hoe wordt omgegaan en met kabels en leidingen en hoe het onderhoud geregeld wordt. Dit kan gebruikt worden als input bij het omgevingsplan.
Ook ander gemeentelijk beleid kan van belang zijn voor de inpassing van kabels en leidingen. Denk daarbij aan de visie op klimaat of energiebeleid. Deze kunnen ingaan op bijvoorbeeld de transitie naar minder gasgebruik door het gebruik van stadsverwarming of andere warmtenetten. Gemeentelijk beleid richt voornamelijk op grote infrastructuurnetwerken zoals rioleringen en warmtenetten.
Instrumenten toelaten kabels en leidingen
Het toelaten van ondergrondse kabels en leidingen wordt meestal geregeld via een omgevingsvergunning, omgevingsplanactiviteit of via een aanpassing van het omgevingsplan. De motivering en afwegingen bij een buitenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit en wijziging van het omgevingsplan zijn vergelijkbaar. Wel is een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit gebaseerd op een concreet project (aanvraag). Maatregelen zijn soms al in de aanvraag opgenomen of kunnen als voorwaarde bij de vergunning gelden.
Instructieregels
Rijksbeleid richt zich op het creëren van ruimte voor toekomstige ontwikkelingen en bescherming van kwetsbare groepen, zoals kinderen. Dit is vertaald in de instructieregels van het Bkl. Deze instructieregels zijn gericht op het evenwichtig toedelen van functies aan locaties. Bij het toelaten van ondergrondse kabels en leidingen zijn meestal de instructieregels voor externe veiligheid van belang. Een overzicht van de instructieregels vindt u op de pagina Instructieregels Rijk over evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Reserveringsgebieden buisleidingen van nationaal belang
Reserveringsgebieden voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang zijn locaties die bij ministeriële regeling zijn aangewezen. De geometrische begrenzing is bij ministeriële regeling vastgelegd. De breedte van een reserveringsgebied bedraagt maximaal 70 meter. Behalve als het gaat om een reserveringsgebied dat een rijkswater kruist. Aan beide kanten van een reserveringsgebied ligt een zoekgebied met een breedte van 250 meter, gemeten vanaf de buitenste begrenzing van het reserveringsgebied. Dit zoekgebied is bestemd voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang
Het omgevingsplan mag geen activiteiten toelaten die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Voor deze buisleidingen zijn reserveringsgebieden aangewezen in het Bkl (artikel 5.136, eerste lid en artikel 5.137).
Meer informatie vindt u op de pagina Instructieregels Rijk over buisleidingen.
Hoogspanningsverbindingen
In het Bkl zijn locaties voor hoogspanningsverbindingen van minimaal 220 Kv opgenomen ten behoeve van elektriciteitsvoorziening (bijlage XV, Bkl). Voor deze locaties gelden instructieregels ter waarborging van de hoofdspanningsverbindingen (artikel 5.159 Bkl).
Meer informatie vindt u op de pagina Toelaten van bovengrondse hoogspanningsverbindingen op een locatie.
Milieueffectrapportage (mer)
Bij het toelaten van ondergrondse kabels of leidingen in het omgevingsplan kan er sprake zijn van een mer-beoordelingsplicht. of een mer-plicht. Dit kunt u vinden in bijlage V van het Omgevingsbesluit.
Gevallen waarin beoordeeld moet worden of een milieueffectrapport moet worden gemaakt
Er geldt in ieder geval een mer-beoordelingsplicht (onderdeel J8 en J9 Omgevingsbesluit). Dit is het geval bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van:
- een hoogspanningsleiding
- buisleiding voor:
- het transport van gas, olie of chemicaliën
- het transport van kooldioxidestromen (CO2) voor geologische opslag, met inbegrip van de pompstations
- stoom of warm water
Gevallen waarin een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt
In sommige gevallen moet bij het wijzigen van een omgevingsplan een MER worden gemaakt. Dit is het geval bij het toelaten op een locatie van:
- aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding van:
- een spanning van 220 kV of meer
- een lengte van meer dan 15 km
- of als in het geval van ondergrondse buisleidingen sprake is van:
- het transport van gas, olie of chemicaliën
- het transport van CO2-stromen voor geologische opslag, met inbegrip van de pompstations
- én het gaat om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding met:
- een diameter van meer dan 0,8 m
- een lengte van meer dan 40 km
Dit blijkt uit onderdeel J8 en J9, kolom 2 en 4, Omgevingsbesluit.
Natura 2000-gebieden
Ook moet het bevoegd gezag een plan-milieueffectrapport maken als er een passende beoordeling in het kader van natuurbescherming nodig is bij het omgevingsplan. Dit is het geval als niet uitgesloten is dat de activiteit een negatief effect heeft op een Natura 2000-gebied.
Meer informatie vindt u op de pagina Milieueffectrapportage.
Omgevingsplan
Bij het toelaten van buisleidingen en hoogspanningsleidingen gaat het erom dat er een veilige omgeving rondom ondergrondse kabels en leidingen aanwezig is. Deze leidingen moeten opgenomen worden in het omgevingsplan. Voor andere ondergrondse kabels en leidingen kan de gemeente zelf bepalen of deze opgenomen worden in het omgevingsplan. Bijvoorbeeld leidingen die belangrijk zijn voor de energievoorziening, zoals de stadsverwarming.
Als maatregelen nodig zijn, dan moeten deze geborgd worden in de omgevingsvergunning of het omgevingsplan. Deze bouwregels zijn gericht op het evenwichtig toedelen van functies aan locaties. Denk bijvoorbeeld aan de situering en afstand van ondergrondse kabels en leidingen ten opzichte van omliggende woningen.
Daarnaast bepaalt een gemeente in haar omgevingsvisie welke ondergrondse leidingen of kabels relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. En of deze relevant zijn om op te nemen in het omgevingsplan.
U vindt meer informatie over het toelaten van ondergrondse kabels en leidingen en omgevingsthema's op de pagina's