Vuistregel voor NIBM-bepaling bij veehouderijen
Voor veehouderijen is er een vuistregel om te kunnen bepalen of een activiteit in betekenende mate (IBM) bijdraagt aan de fijnstofconcentratie (PM10). De vuistregel gaat uit van afstanden tot stallen, dieraantallen en bijbehorende emissiefactoren. Blijkt hieruit dat de activiteit mogelijk IBM bijdraagt? Dan is een verspreidingsberekening nodig om uitsluitsel te geven.
Inhoud
- Wat ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) betekent
- Onderbouwen NIBM bij veehouderijen
- Vuistregel voor veehouderijen
- Toepassen van de vuistregel
- Veiligheidsmarge door worst-case-aannames
- Verspreidingsberekening als de uitkomst IBM is
- Rekenvoorbeeld vuistregel
Wat ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) betekent
Een toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor fijnstof (PM10) is niet nodig als een activiteit maar weinig bijdraagt aan de fijnstofconcentratie. In juridische termen heet dat: niet in betekenende mate (NIBM).
Een activiteit draagt NIBM bij als de concentratietoename lager is dan 3% van de jaargemiddelde omgevingswaarde van PM10. Dat is 1,2 µg/m3. Het gaat steeds om de toename door de gewenste verandering.
Onderbouwen NIBM bij veehouderijen
De vuistregel is een hulpmiddel voor de onderbouwing van een vergunningaanvraag of een besluit van gemeente (vergunningverlening of ruimtelijk besluit).
Het is niet altijd nodig om met een verspreidingsberekening te bepalen of een verandering bij een veehouderij NIBM bijdraagt. Dit kan de gemeente of initiatiefnemer soms ook op andere manier motiveren, bijvoorbeeld met deze vuistregel. De vuistregel is vooral geschikt voor diersoorten die relatief weinig fijnstof uitstoten, zoals rundvee of varkens. Voor pluimveebedrijven is vaak een verspreidingsberekening nodig.
De NIBM-regeling geldt niet voor alle voor veehouderijen. Enkele locaties zijn uitgezonderd van de NIBM-regeling. Daar is de fijnstofconcentratie (PM10) hoog, vooral als gevolg van de intensieve (pluim)veehouderij.
Vuistregel voor veehouderijen
De vuistregel gaat uit van afstanden tot stallen, dieraantallen en bijbehorende emissiefactoren voor fijnstof. Onderstaande tabel geeft aan bij welke afstand tot de stallen de uitstoot van fijnstof zeker NIBM is. Daarbij geldt: hoe groter de afstand, hoe groter de kans dat de activiteit NIBM is. Het is dan niet meer nodig om aan de rijksomgevingswaarden voor PM10 te toetsen.
Afstand tot te toetsen plaats, in meters | 70 | 80 | 90 | 100 | 120 | 140 | 160 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Emissie door uitbreiding/oprichting, in kg/jr | 324 | 387 | 473 | 581 | 817 | 1075 | 1376 |
Bron: ECN. Getallen op basis van berekeningen met Stacks, versie 2008.
Toepassen van de vuistregel
De vuistregel gaat uit van de netto toename in fijnstof als gevolg van de activiteit. Vervangt de veehouder een diersoort door een ander diersoort? Dan berekent u het verschil in fijnstofuitstoot tussen beide situaties.
De uitstoot van fijnstof per dierplaats/jaar kunt u berekenen aan de hand van de lijst met emissiefactoren in bijlage V van de Omgevingsregeling.
Past de veehouder aanvullende technieken toe om de emissies te beperken, zoals een luchtwasser? Dan gebruikt u de bijbehorende reductiepercentages van bijlage VI van de Omgevingsregeling.
De berekende uitstoot per dier vermenigvuldigt u met de toename in dierplaatsen. Vervolgens toetst u deze toename in fijnstofemissie per jaar aan de waarden uit de tabel. Die horen bij de afstand tot het dichtstbijzijnde toetspunt voor PM10. De plaats van dit toetspunt is vooral afhankelijk van de blootstellingsduur: op plekken waar mensen relatief lang verblijven, moet de luchtkwaliteit in orde zijn.
Als de toename in emissie hoger is dan de getallen in de tabel, dan is het project mogelijk IBM. Een verspreidingsberekening is dan nodig.
Veiligheidsmarge door worst-case-aannames
Met deze vuistregel kunt u dus eenvoudig screenen of een activiteit bij een veehouderij in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie fijnstof (PM10).
De vuistregel geeft aan op welke afstand de uitstoot in elk geval NIBM is. Want de getallen in de tabel kennen een veiligheidsmarge. Ze zijn gebaseerd op berekeningen met het uitgebreide rekenprogramma Stacks. De aannames daarbij zijn worst case gekozen en blijven actueel.
Verspreidingsberekening als de uitkomst IBM is
Als uit de vuistregel blijkt dat een activiteit mogelijk in betekenende mate (IBM) bijdraagt, dan is een verspreidingsberekening nodig om uitsluitsel te geven.
Met deze verspreidingsberekening kunt u dan onderbouwen of de gewenste activiteit voldoet aan 1 (of beide) van deze criteria:
- Bijdrage is alsnog NIBM. Het kan heel goed dat uit de berekening alsnog blijkt dat de activiteit NIBM bijdraagt. Want de vuistregel gaat uit van worst-case-aannames.
- Geen overschrijding van de omgevingswaarden voor PM10. Voor de besluitvorming is dan niet meer relevant of de bijdrage van de gewenste activiteit NIBM is.
Rekenvoorbeeld vuistregel
Een vleesvarkensbedrijf wil uitbreiden met 1.200 vleesvarkens (code HD5) met een chemisch luchtwassysteem (code LW1.2.8). Bijlage V van de Omgevingsregeling geeft voor deze dieren een emissiefactor van 153 g/dierplaats/jr. In bijlage VI staat dat het chemisch luchtwassysteem een reductiepercentage geeft van 35%. Dit betekent dat u de emissiefactor met 0.65 moet vermenigvuldigen.
De uitbreiding geeft dus een toename in PM10-uitstoot van:
1200 x (0.65x153) = 119.340 g/jr
Stel dat het toetspunt op 75 m van het emissiepunt ligt. Op 70 m ligt de NIBM vuistregelgrens op een emissie van 324 kg/jr. De totale toename in emissie is circa 119 kg/jr. De conclusie is dat op 75 m geen sprake is van een IBM-toename. De concentratietoename is dus NIBM. De gemeente kan voor fijnstof de vergunning verlenen.