Mest en afvalstoffen
Het is vaak onduidelijk of mest een afvalstof is en welke regels dan gelden. In welke situaties is het een afvalstof? Wanneer is het een bijproduct? En welke wetgeving hoort daar dan bij? Op deze pagina vindt u de antwoorden op deze vragen.
Afvalstof of bijproduct
Mest is voor een veehouder een afvalstof als de mest niet kan worden gebruikt op de eigen landbouwgronden en ook niet onder economische gunstige omstandigheden aan anderen kan worden geleverd. Het is dan een ‘last’ waarvan de veehouder zich moet ontdoen. Zie ECLI:NL:RVS:2016:3057, ECLI:NL:RVS:2018:3201 en ECLI:NL:RBOVE:2017:667.
Als de mest wordt afgevoerd naar een akkerbouwer die betaalt voor de mest, is de mest voor de veehouder een afvalstof, maar voor de akkerbouwer een meststof.
Mest kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een bijproduct in plaats van een afvalstof. Daarvoor moet worden voldaan aan artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer.
Zie voor meer informatie over het beoordelen of mest een bijproduct is de website van de Circulaire economie en afval.
Wat is een afvalstof?
Het begrip afvalstof is gedefinieerd in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer: Alle stoffen, preparaten [mengsels] of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Zie voor meer informatie over het bepalen of een stof een afvalstof is de website van de Circulaire economie en afval.
Wat is een bijproduct?
In artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer staat dat stoffen als bijproduct kunnen worden beschouwd als ze voldaan aan 4 voorwaarden. Deze voorwaarden zijn:
- het is zeker dat de stoffen, mengsels of voorwerpen zullen worden gebruikt;
- de stoffen, mengsels of voorwerpen kunnen onmiddellijk worden gebruikt zonder enige verdere behandeling anders dan die welke bij normale productie gangbaar is;
- de stoffen, mengsels of voorwerpen worden geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces; en
- verder gebruik is rechtmatig, inhoudende dat de stoffen, mengsels of voorwerpen voldoen aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en dat gebruik niet zal leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.
Digestaat
Net als mest is digestaat een afvalstof als het digestaat niet kan worden gebruikt op de eigen landbouwgronden en ook niet onder economische gunstige omstandigheden aan anderen kan worden geleverd.
In geval van monovergisting is het digestaat een meststof die als meststof mag worden uitgereden. In geval van co-vergisting zijn er voorwaarden om digestaat als meststof te mogen gebruiken. Als het digestaat niet aan deze voorwaarden voldoet, dan is het geen dierlijke meststof en mag het niet worden uitgereden. Het is dan altijd een afvalstof. Het op de bodem brengen van afvalstoffen is een aangewezen milieubelastende activiteit waarvoor een vergunningplicht geldt. Zie paragraaf 3.2.14 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor het uitrijden van digestaat als meststof gelden de regels in paragraaf 3.2.20 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Wat is digestaat?
Digestaat is gedefinieerd in bijlage I van het Bal. Digestaat is het stabiele restproduct dat overblijft na het vergisten van 50% of meer van de dierlijke uitwerpselen met als nevenbestanddeel alleen producten die op grond van artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn aangewezen. Het gaat dan om bijlage Aa, onder IV van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Meststoffenwet en afval
De meststoffenregelgeving geeft regels voor het verhandelen, de samenstelling en het vervoer van meststoffen. Daarnaast geldt een aantal administratieve verplichtingen voor elke ketenpartner. Stoffen kunnen als meststof worden verhandeld of bij de productie van meststoffen worden gebruikt als deze zijn aangewezen in bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Het uitrijden van mest is geregeld in paragraaf 3.2.20 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Relatie Wet milieubeheer en Meststoffenwet
Op grond van artikel 22.1 lid 8 van de Wet milieubeheer zijn artikel 9.5.2 en hoofdstuk 10 niet van toepassing op gedragingen voor zover daaromtrent voorschriften gelden die zijn gesteld bij of krachtens de Meststoffenwet. De Meststoffenwet heeft dan voorrang. Deze voorrangsregeling geldt wanneer de meststoffenwetgeving dezelfde gedraging regelt met hetzelfde doel. Als de gedraging niet of niet afdoende geregeld is, geldt de voorrangsregeling dus niet. Als bijvoorbeeld een materiaal gebruikt wordt als meststof maar nog niet is erkend als meststof, geldt de Wet milieubeheer.
Ook als hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer niet van toepassing is, kan mest nog steeds een afvalstof zijn waarop andere milieuregels van toepassing zijn.
Vervoer van mest – geen afvalstofbegeleidingsbrief
Het vervoer van mest valt onder de Dierlijke bijproductenregelgeving én de Meststoffenwet. Voor het vervoer van mest naar een mestverwerkingsinstallatie is geen afvalstofbegeleidingsbrief nodig als er alleen dierlijke mest wordt vervoerd. Voor het vervoer van mest is een Vervoersbewijs dierlijke mest (VDM) voldoende.
Mestbehandeling
Mest die wordt afgevoerd om te worden verwerkt in een mestverwerkingsinstallatie van derden is een afvalstof. Dit volgt uit jurisprudentie. Zie de uitspraken ECLI:NL:RVS:2016:3057, ECLI:NL:RVS:2018:3201 en ECLI:NL:RBOVE:2017:667). Het gaat dan om het verwerken van afvalstoffen. Hiervoor gelden de eisen in paragraaf 3.6.8 (mestbehandeling) of 3.3.14 (grootschalige mestverwerking) van het Besluit activiteiten leefomgeving. De paragraaf 3.5.11 (verwerken van afvalstoffen) geldt in die gevallen niet (zie artikel 3.184 lid 3 onder g van het Besluit activiteiten leefomgeving).
Mer-beoordeling
Mest die wordt afgevoerd om te worden verwerkt in een mestverwerkingsinstallatie van derden is een installatie voor het verwijderen van afval, zoals bedoeld in project L2 van bijlage V Omgevingsbesluit. Voor deze installaties is een mer-beoordeling nodig.
Voor de mer-regelgeving vallen ook handelingen met een nuttige toepassing van afval onder verwijdering van afval. Dit volgt uit een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Het Europese Hof van Justitie heeft bepaald dat het begrip 'verwijdering' in de richtlijn mer een autonoom begrip is. Het is niet hetzelfde is als het begrip 'afvalverwijdering' uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Dit bleek in de zaak Massafra (23 november 2006: C-486/04, overweging 44). Verder heeft het Hof bepaald dat het begrip 'verwijdering' voor de toepassing van de mer-regelgeving alle handelingen zijn die leiden tot verwijdering van afvalstoffen. Zowel in de strikte zin van het woord als tot de nuttige toepassing daarvan.
De mestverwerkingsinstallatie zelf kan mer(beoordelings)-plichtig zijn op basis van categorie F3 van het Omgevingsbesluit bijlage V voor een geïntegreerde chemische installatie (GCI). Dit is het geval als het gaat om een GCI voor de fabricage op industriële schaal van organische basischemicaliën. Volgens de Guidance van de EC zijn 'organic chemicals' onder andere 'simple hydrocarbons'. Methaan (CH4) is een 'hydrocarbon' (koolwaterstof). Het hangt af van de soort installatie of deze gezien moet worden als een GCI. Hierover zijn voorwaarden opgenomen in categorie F3.