Toelaten windturbines en ruimtelijke inpassing
Het toelaten van windturbines op een locatie kan een ruimtelijk effect hebben op de omgeving. Bij het toelaten van windturbines speelt ruimtelijke inpassing mee bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Vanuit een aantal specifieke nationale belangen gelden een beperkt aantal instructieregels.
RvS-uitspraak windturbinepark
Een uitspraak van de Raad van State (RvS) over een windturbinepark heeft gevolgen voor het toepassen van direct werkende rijksregels voor windturbineparken onder de Omgevingswet, en in het verlengde daarvan ook voor vergunningverlening en ruimtelijke besluiten. Meer over de gevolgen van de RvS-uitspraak.
Invloed op de omgeving
Voor de invloed op de omgeving is er onderscheid in individuele windturbines en windparken. Individuele windturbines zijn meestal kleiner van omvang dan de windturbines in windparken. Daardoor hebben ze een ander effect op de omgeving en zijn deze op andere locaties inpasbaar.
Individuele windturbines
Individuele windturbines kunnen op verschillende type locaties gerealiseerd worden. Bijvoorbeeld op een bedrijventerrein, parkeerterrein, bij een agrarisch bedrijf of op een flatgebouw of bedrijfspand. Bij windturbines in stedelijk gebied is het belangrijk dat zij het bebouwingsbeeld niet verstoren. In landelijk gebied gaat het om het voorkomen van verstoring van het landschap.
Windparken
Windparken hebben vaak een grote oppervlakte, met soms wel tientallen turbines. En het gaat vaak om een grote windturbine met:
- een ashoogte tussen de 90 en 125 meter
- de rotordiameter variërend tussen de 100 en 150 meter
Dit vereist veel van de ruimtelijke inpassing. Is het wenselijk de windturbines in een lijn te plaatsten of juist geclusterd? Dit is afhankelijk van het landschap, structuurbepalende elementen en het effect op het uitzicht. Daarbij zijn ook de cultuurhistorische waarden van het gebied van belang, zodat de ruimtelijke inpassing passend is bij het landschap.
Beoordeling en borging ruimtelijke inpassing en windturbines
Het toelaten van windturbines in het omgevingsplan heeft effect op de landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
'Een goede omgevingskwaliteit' is opgenomen in de centrale doelstelling van de Omgevingswet (artikel 1.3). Dit duidt op het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap.
Overheden moeten landschappelijke kwaliteit en stedenbouwkundige kwaliteit meenemen bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (artikel 2.4 en 4.2 Omgevingswet) in het omgevingsplan.
Bij de inpassing is het volgende van belang:
- invloed op landschap en natuur
- invloed om cultuurhistorie en bebouwing
- relatie tot omliggende functies, zoals woningbouw
- aansluiting op het elektriciteitsnetwerk
Is het voor het toelaten op een locatie noodzakelijk dat er eisen worden gesteld aan de ruimtelijke inpassing? Dan moet dit geborgd worden in het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om begrenzing van de locatie van het windpark en de maximale bouwhoogte. Zijn er specifieke eisen aan de locatie (het patroon) van de windturbines? Dan moet de locatie per windturbine worden vastgelegd.
Gerelateerde pagina's
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) betekent dat er een balans bestaat tussen verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Deze regels houden meer in dan alleen het bestemmen in een bestemmingsplan. Denk bij een functie bijvoorbeeld aan een netwerkfunctie (kabels en leidingen) of waterbergende functie (milieu).
Lees meer over evenwichtige toedeling van functies aan locaties.