Overgangsrecht voorkeursrecht: verdiepende informatie
Deze pagina geeft verdiepende informatie over het overgangsrecht voor voorkeursrechten. We zoomen daarbij onder meer in op de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg), de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet, de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb).
Inhoud
Op deze pagina vindt u informatie over de volgende onderwerpen:
- Hoe de gelijkstelling van onherroepelijke voorkeursrechten op grond van de Wvg aan de voorkeursrechten op basis van de nieuwe grondslagen uit de Omgevingswet in verschillende gevallen in elkaar steekt.
- Welke gevolgen de Omgevingswet heeft voor de geldingsduur van bestaande onherroepelijke voorkeursrechten.
- Wanneer en welke nieuwe stap in de besluitvorming moet plaatsvinden om een bestaand onherroepelijk voorkeursrecht te laten voortduren (verlenging geldingsduur).
- Welk recht van toepassing is op lopende procedures over een voorkeursrecht.
- Wat de geldingsduur is van niet onherroepelijke voorkeursrechten.
- Op welke wijze de geldingsduur van niet onherroepelijke voorkeursrechten kan worden verlengd.
Heeft u meer behoefte aan een beknopte uitleg van het overgangsrecht? Deze vindt u op de pagina Hoofdlijnen overgangsrecht voorkeursrecht.
Bestaande voorkeursrechten blijven gelden
Voorkeursrechten die onder de Wvg golden, blijven ook onder de Omgevingswet gelden. Het overgangsrecht stelt onherroepelijke voorkeursrechten gelijk aan de voorkeursrechten op basis van de nieuwe grondslagen uit de Omgevingswet. Hieronder leggen we uit hoe dat bij de verschillende grondslagen precies werkt.
Onherroepelijk voorkeursrecht bestemmingsplan of inpassingsplan
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt een onherroepelijk voorkeursrecht op grond van een bestemmingsplan of inpassingsplan (artikel 3, lid 1 in samenhang met artikel 2 Wvg) als een voorkeursrecht op grond van artikel 9.1, lid 1, onder a Omgevingswet. Dus als een voorkeursrecht op grond van een omgevingsplan. Dit staat in artikel 4.2, lid 1 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Onherroepelijk voorkeursrecht structuurvisie
Een onherroepelijk voorkeursrecht gevestigd op grond van een structuurvisie (artikel 2 in samenhang met artikel 4, lid 1 Wvg) geldt na inwerkingtreding van de Omgevingswet als een voorkeursrecht op grond van artikel 9.1, lid 1, onder b Omgevingswet, of als een voorkeursrecht op grond van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening zolang nog geen gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet is vastgesteld. Dit staat in artikel 4.2, lid 2 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Structuurvisie met hoofdzaken ruimtelijk beleid
Gemeenten moeten onder de Omgevingswet de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid in hun omgevingsvisie opnemen. De verplichting om een omgevingsvisie vast te stellen geldt voor gemeenten niet direct bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Gemeenten moeten uiterlijk op 1 januari 2027 een omgevingsvisie hebben. Dit volgt uit artikel 4.9, lid 1 Invoeringswet Omgevingswet.
Artikel 4.9, lid 3 van de Invoeringswet Omgevingswet regelt dat de hoofdzaken van het beleid uit de structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening blijven gelden totdat de gemeentelijke omgevingsvisie van kracht wordt. Het tweede deel van artikel 4.2, lid 2 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet regelt in aansluiting hierop dat de structuurvisie de grondslag blijft voor het voorkeursrecht totdat de gemeenteraad de omgevingsvisie vaststelt. De wettelijke grondslag voor het onherroepelijke voorkeursrecht wordt dus artikel 9.1, lid 1, onder b Omgevingswet. Daarbij blijft de structuurvisie als grondslag gelden totdat de omgevingsvisie van kracht wordt.
Zodra de gemeentelijke omgevingsvisie van kracht is, moet deze de inhoudelijke basis vormen voor het voorkeursrecht. Aandachtspunt is dat de omgevingsvisie daarvoor voldoende informatie biedt over de voorziene functiewijziging van de locatie(s) waarop het voorkeursrecht ziet. Is dat niet het geval? Dan kan het voorkeursrecht niet gebaseerd zijn op de omgevingsvisie. Echter, het voorkeursrecht is vanaf het van kracht worden van de omgevingsvisie niet langer gebaseerd op de structuurvisie. Daarom moet het bevoegd gezag het voorkeursrecht onverwijld intrekken omdat een inhoudelijke grondslag ontbreekt. Dit volgt uit artikel 9.5, lid 1 Omgevingswet.
Gebiedsgerichte of aspectstructuurvisie
Is de grondslag van het voorkeursrecht geen structuurvisie met de hoofdzaken van het te voeren beleid op grond van artikel 2.1, lid 1 Wro? Maar wel een aspectstructuurvisie of gebiedsgerichte structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 1 of lid 2 Wro? Dan geldt het voorkeursrecht als een voorkeursrecht op grond van artikel 9.1, lid 1, onder b Omgevingswet. Dit volgt uit het eerste deel van artikel 4.2, lid 2 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Deze overgangsrechtelijke bepaling sluit aan bij artikel 4.11 Invoeringswet Omgevingswet dat voorziet in overgangsrecht voor gebieds- en aspectstructuurvisies. Deze gelden als een vrijwillig programma op grond van artikel 3.4, Omgevingswet als ze voldoen aan de eisen uit artikel 4.11 Invoeringswet Omgevingswet.
Voldoet de structuurvisie niet aan de eisen uit artikel 4.11 Invoeringswet Omgevingswet? Dan geldt de structuurvisie niet als programma, maar wordt het voorkeursrecht toch op grond van artikel 4.2, lid 2 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet aangemerkt als een voorkeursrecht op grond van artikel 9.1, lid 1, onder b Omgevingswet.
Ook kan zich de situatie voordoen dat:
- een onherroepelijk voorkeursrecht is gevestigd op grond van een gebiedsgerichte of aspectstructuurvisie die niet hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid bevat. Bijvoorbeeld een structuurvisie die voor 1 gebied de gewenste ontwikkeling beschrijft of bijvoorbeeld het thema 'detailhandel' beschrijft en aangeeft waar nieuwe detailhandel wordt toegestaan.
- de gemeente de inhoud van de gebieds-/aspectstructuurvisie opneemt in de omgevingsvisie en de structuurvisie intrekt.
Ook in dit geval geldt de omgevingsvisie vanaf het van kracht worden daarvan als grondslag van het voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, lid 1, onder b Omgevingswet.
Onherroepelijk zelfstandig voorkeursrechtbesluit (voorkeursrecht zonder structuurvisie, bestemmingsplan of inpassingsplan)
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt een onherroepelijk zelfstandig voorkeursrechtbesluit (artikel 5 in samenhang met artikel 2 Wvg) als een voorkeursrecht op grond van een voorkeursrechtbeschikking als bedoeld in artikel 9.1,lid 1, onder c Omgevingswet. Dit staat in artikel 4.2, lid 3 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Onherroepelijk voorlopig voorkeursrecht
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt een onherroepelijk voorlopig voorkeursrecht (artikel 6 Wvg) als een voorlopig voorkeursrecht op grond van een voorkeursrechtbeschikking als bedoeld in artikel 9.1, lid 2 Omgevingswet. Dit staat in artikel 4.2, lid 4 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Onherroepelijk voorkeursrecht provincie of Rijk
Voor een onherroepelijk voorkeursrecht van Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de minister heeft het overgangsrecht dezelfde strekking als het overgangsrecht voor gemeentelijke voorkeursrechten. Zie artikel 4.2, lid 5 tot en met 7 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Wat onherroepelijk betekent
Een besluit is onherroepelijk als:
- er geen bezwaar of beroep mogelijk is
- iemand beroep tegen een besluit heeft ingesteld, de rechter vervolgens uitspraak heeft gedaan en er geen hoger beroep meer mogelijk is
Geldingsduur onherroepelijke voorkeursrechten
Door de hierboven beschreven gelijkstellingen is duidelijk wat de status van bestaande onherroepelijke voorkeursrechten is onder de Omgevingswet. Zie eveneens de pagina Inwerkingtreding en geldingsduur voorkeursrecht. Daarmee is het ook mogelijk om te bepalen wanneer er een nieuwe stap in de besluitvorming moet plaatsvinden om het voorkeursrecht te laten doorlopen. Op die vervolgstap is namelijk de Omgevingswet van toepassing. Ook is door de gelijkstelling duidelijk wanneer het voorkeursrecht vervalt. Ook daarvoor gelden de regels in de Omgevingswet.
Geldingsduur onherroepelijk voorkeursrecht bestemmingsplan of inpassingsplan
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt een onherroepelijk voorkeursrecht op grond van artikel 3 Wvg (bestemmingsplan of inpassingsplan) als een voorkeursrecht op grond van een omgevingsplan op grond 9.1, lid 1, onder a Omgevingswet. Hiervoor bepaalt artikel 9.4, lid 1, onder c Omgevingswet dat dit voorkeursrecht vervalt:
- 5 jaar na het ingaan ervan, of
- als de termijn met toepassing van artikel 9.4, lid 2, Omgevingswet is verlengd, aan het einde van de verlengde termijn.
Dit betekent dus dat het voorkeursrecht vervalt 5 jaar nadat het voorkeursrechtbesluit op grond van artikel 3 Wvg in werking is getreden. Tenzij de termijn met 5 jaar is verlengd. Dan geldt het voorkeursrecht 10 jaar vanaf het moment van ingaan van het voorkeursrecht. Anders dan onder de Wvg is voor deze verlenging met 5 jaar een expliciet verlengingsbesluit op grond van artikel 9.4, lid 2 Omgevingswet nodig.
Voor het vaststellen van het moment van ingaan van het voorkeursrecht is bepalend wat de Wvg daarover bepaalde. Daarbij zijn er 2 mogelijkheden:
- Werd het voorkeursrecht op grond van artikel 3 met een besluit gevestigd? Dan ging het voorkeursrecht op grond van artikel 7 Wvg in op de dag na bekendmaking van het besluit in de Staatscourant of het gemeenteblad (de in artikel 7 Wvg voorgeschreven wijze van bekendmaking is met de inwerkingtreding van de Wet elektronische publicaties gewijzigd van Staatscourant naar gemeenteblad).
- Was het voorkeursrecht eerder gevestigd op een andere grondslag (artikel 4 of 5 Wvg)? Dan ging het voorkeursrecht op grond van artikel 9 Wvg in op de dag dat het bestemmingsplan of inpassingsplan waarop het voorkeursrecht is gebaseerd, is vastgesteld (zie artikel 9, lid 2 of 3 Wvg).
Gold het voorkeursrecht (voor inwerkingtreding van de Omgevingswet) op grond van de Wvg al langer dan 5 jaar op grond van een bestemmingsplan? Dan geldt dat voorkeursrecht onder de Omgevingswet als een verlengd voorkeursrecht. Dit regelt artikel 5.1 Vangnetregeling Omgevingswet. Het voorkeursrecht vervalt dan in overeenstemming met artikel 9.4, lid 1, onder c Omgevingswet, 10 jaar na het ingaan ervan.
Geldingsduur onherroepelijk voorkeursrecht structuurvisie
Een onherroepelijk voorkeursrecht op grond van artikel 4 Wvg geldt, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, als een voorkeursrecht op grond van artikel 9.1, lid 1, onder b Omgevingswet.
Voor het bepalen van de geldingsduur van het voorkeursrecht geldt het bepaalde in artikel 9.4, lid 1, onder b Omgevingswet. Dit betekent dat het voorkeursrecht 3 jaar na het ingaan ervan vervalt. Tenzij voor dat tijdstip de functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd, is toegedeeld in het omgevingsplan.
Voor het moment van ingaan van het voorkeursrecht is bepalend wat de Wvg daarover bepaalde. Daarbij zijn er 2 mogelijkheden:
- Was er sprake van een eerste vestiging van het voorkeursrecht op grond van artikel 4 Wvg? Dan ging dat voorkeursrecht in op de dag na bekendmaking van het besluit in de Staatscourant of het gemeenteblad (artikel 7 Wvg).
- Was er sprake van een reeds geldend voorkeursrecht (artikel 5 of 6 Wvg)? Dan is het moment van vaststellen van de structuurvisie het moment waarop de grondslag van het voorkeursrecht onder de Wvg artikel 4 werd (artikel 9, lid 3 Wvg). Dit is dan dus het moment van ingaan van het voorkeursrecht.
Dit betekent dus dat het voorkeursrecht 3 jaar na het ingaan van het voorkeursrecht vervalt. Tenzij de functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd op een eerder moment wordt toegedeeld in het omgevingsplan. Dan loopt het voorkeursrecht vanaf dat moment van rechtswege door op basis van het omgevingsplan. Met 'toegedeeld in het omgevingsplan' wordt in de Omgevingswet bedoeld dat een hiertoe strekkende wijziging van het omgevingsplan is vastgesteld. Het voorkeursrecht is vanaf dat moment een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, lid 1, onder a Omgevingswet.
Geldingsduur onherroepelijk zelfstandig voorkeursrechtbesluit (voorkeursrecht zonder structuurvisie, bestemmingsplan of inpassingsplan)
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt een onherroepelijk zelfstandig voorkeursrechtbesluit (artikel 5 Wvg) als een voorkeursrecht op grond van een voorkeursrechtbeschikking als bedoeld in artikel 9.1,lid 1, onder c Omgevingswet (artikel 4.2, lid 3 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet).
Artikel 9.4, lid 1, onder a Omgevingswet bepaalt dat dit voorkeursrecht 3 jaar na het ingaan ervan vervalt. (En dus niet 3 jaar na dagtekening van het voorkeursrechtbesluit (artikel 9, lid 3 Wvg)). Het voorkeursrecht loopt op grond van artikel 9.4, lid 1, onder a Omgevingswet van rechtswege door als voor dat tijdstip:
- een omgevingsplan is vastgesteld waarin de functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd, is toegedeeld, of
- een omgevingsvisie of een programma is vastgesteld, waarin die functie is toegedacht.
Voor het moment van ingaan van het voorkeursrecht is bepalend wat de Wvg daarover bepaalde.
Het voorkeursrecht ging in op de dag na bekendmaking van het besluit in de Staatscourant of het gemeenteblad (artikel 7 Wvg).
Geldingsduur onherroepelijk voorlopig voorkeursrecht
Een onherroepelijk voorlopig voorkeursrecht (voorkeursrecht als bedoeld in artikel 6 Wvg) geldt, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, als een voorlopig voorkeursrecht op grond van een voorkeursrechtbeschikking als bedoeld in artikel 9.1, lid 2 Omgevingswet (artikel 4.2, lid 4 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet).
Artikel 9.4, lid 3 bepaalt dat dit voorkeursrecht vervalt:
- 3 maanden na het ingaan ervan (en dus niet 3 maanden na dagtekening zoals bepaald was in artikel 6, lid 1 Wvg), of
- als dat eerder is, op het tijdstip dat een voorkeursrecht op grond van artikel 9.1, lid 1 Omgevingswet ingaat.
Dit voorkeursrecht moet dus altijd worden opgevolgd door een nieuwe voorkeursrechtbeschikking op grond van artikel 9.1, lid 1 Omgevingswet.
Voor het bepalen van het moment van ingaan van dit voorkeursrecht is het oude recht bepalend. Dit is in artikel 7 Wvg bepaald op de dag na dagtekening van het gemeenteblad waarin het besluit is bekendgemaakt.
Aandachtspunten bij onherroepelijk voorkeursrecht en bestemmingsplan nog in procedure
Is een voorkeursrecht op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijk én is op dat moment een bestemmingsplan in procedure voor de functiewijziging waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd? Dan kunnen zich 2 situaties voordoen:
- het bestemmingsplan is wel vastgesteld maar nog niet van kracht
- het bestemmingsplan is nog niet vastgesteld
Ad 1: Na inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt een onherroepelijk voorkeursrecht op grond van een vastgesteld bestemmingsplan (artikel 3 Wvg) als een voorkeursrecht op grond van artikel 9,1, lid 1, onder a Omgevingswet. (Dit volgt uit artikel 4.2, lid 1 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.) Dat het bestemmingsplan nog niet van kracht is (en het bestemmingsplan strikt genomen dus nog geen onderdeel is van het omgevingsplan), is voor de geldigheid van het voorkeursrecht geen probleem.
Ad 2: Het onherroepelijke voorkeursrecht (ongeacht grondslag in de Wvg) geldt als gevolg van de gelijkstelling uit het overgangsrecht als een voorkeursrecht op grond van de Omgevingswet. Voor verlenging van het voorkeursrecht is het nodig dat tijdig een wijziging van het omgevingsplan wordt vastgesteld. Is het bestemmingsplan dat bedoeld is om het voorkeursrecht te verlengen, op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet nog niet van kracht? Dan is op dat bestemmingsplan het oude recht nog van toepassing (artikel 4.6, lid 2 Invoeringswet Omgevingswet). Het bestemmingsplan is dan nog geen onderdeel van het omgevingsplan. Het bestemmingsplan wordt pas als het van kracht wordt, onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan (artikel 4.6, leden 1 en 2 Invoeringswet Omgevingswet). Dit heeft tot gevolg dat het bestemmingsplan pas vanaf dat moment als omgevingsplan geldt en als nieuwe grondslag voor het voorkeursrecht kan dienen.
Oude recht van toepassing op lopende procedures
Als een voorkeursrechtprocedure voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gestart, blijft daarop het oude recht uit de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing. Dit betekent dat als onder oud recht:
- een procedure tot vestiging van een voorkeursrecht is gestart
- een ontheffingsbesluit wegens gewichtige redenen als bedoeld in artikel 10, lid 6 Wvg is genomen
- een besluit waarin wordt beslist of de overheid bereid is het goed te verkrijgen als bedoeld in artikel 12, lid 1 Wvg is genomen
daarop het oude recht van toepassing blijft, totdat het besluit onherroepelijk is.
Ook op rechtsgedingen over voorkeursrechten die voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn gestart, blijft het oude recht van toepassing. Dit is totdat het rechtsgeding onherroepelijk is afgerond. Dit staat in artikel 4.1, lid 3 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet. Het gaat hierbij om de rechtsgedingen voor de prijsvaststellingsprocedure uit artikel 13 Wvg en het verzoek om overdracht vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden uit artikel 15 Wvg.
Hetzelfde geldt voor vorderingen tot schadevergoeding op grond van artikel 25 Wvg die voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn ingediend. Hierop blijft het oude recht van toepassing totdat het vonnis kracht van gewijsde heeft (onherroepelijk is). Wordt de vordering toegewezen? Dan geldt het oude recht totdat de schade volledig is vergoed. Dit staat in artikel 4.1, lid 4 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Wat het oude recht omvat
Is een voorkeursrecht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet gevestigd? En is het nog niet onherroepelijk op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet? Dan blijft het oude recht daarop van toepassing, totdat het besluit onherroepelijk is. Dit staat in artikel 4.1, lid 1 Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Het oude recht omvat alle regels uit de Wvg. Dit betekent onder andere dat op de bekendmaking en de bezwaar- en beroepsprocedure de Wvg van toepassing blijft. Ook bepaalt de Wvg nog de rechtsgevolgen van het voorkeursrecht en de geldingsduur van het voorkeursrecht.
Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken
Ook omvat het oude recht de regels buiten de Wvg die relevant zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inschrijfverplichting op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) in de Basisregistratie Kadaster (BRK-PB) blijft gelden. Wordt het voorkeursrecht op een later moment onherroepelijk? Dan geldt het als een voorkeursrecht op grond van de Omgevingswet. Daarmee wordt dan de inschrijfverplichting in de Basisregistratie Kadaster (BRK) uit de Omgevingswet van toepassing. Deze beperkingenbesluiten zijn feitelijk al kenbaar door raadpleging van de BRK (BRK-PB). Daarom hoeft het bevoegd gezag deze niet opnieuw aan het Kadaster ter inschrijving in de openbare registers aan te bieden. Wel moet het bevoegd gezag voor ingeschreven onherroepelijke voorkeursrechten uitvoering geven aan de actie 'hercodering'. Meer informatie daarover vindt u op de pagina Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) en Omgevingswet onder het kopje 'Brief over wijzigingen voor decentrale overheden' en op de website van het Kadaster op de pagina Stappenplan BRK-PB wijzigingen Omgevingswet.
Niet onherroepelijke voorkeursrechten – geldingsduur en wijze van verlengen
Is een voorkeursrecht bij inwerkingtreding van de Omgevingswet nog niet onherroepelijk? Dan is daarop het oude recht nog van toepassing totdat het onherroepelijk wordt. Dit oude recht omvat ook de regels uit de Wvg over de geldingsduur. Die regels sluiten echter niet goed aan op het feit dat de Wvg met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is vervallen en de Omgevingswet de regels over voorkeursrechten bevat. Daarom vergt dit overgangsrecht een interpretatieslag.
Is het voor het doorlopen/verlengen van het niet onherroepelijke voorkeursrecht vereist dat tijdig een bestemmingsplan of inpassingsplan wordt vastgesteld (artikel 9, lid 2 Wvg)? Of dat tijdig een structuurvisie wordt vastgesteld (artikel 9, lid 3 Wvg)? Dan kan daaraan voldaan worden door:
- met toepassing van het overgangsrecht uit de Invoeringswet Omgevingswet tijdig (voordat het voorkeursrecht onherroepelijk wordt én voordat de maximale geldingsduur uit de Wvg is verstreken) met toepassing van het oude recht een bestemmingsplan, inpassingsplan of structuurvisie vast te stellen die een nieuwe grondslag biedt voor het voorkeursrecht.
- tijdig (voordat het voorkeursrecht onherroepelijk wordt én voordat de maximale geldingsduur uit de Wvg is verstreken) met toepassing van het nieuwe recht een omgevingsplan, omgevingsvisie of programma vast te stellen dat de grondslag biedt voor het voorkeursrecht. Om te voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de grondslag van dit voorkeursrecht (Wvg/Omgevingswet) is het advies om het voorkeursrecht in deze gevallen bij besluit op grond van de Omgevingswet opnieuw te vestigen. Aandachtspunt hierbij is dat een grondslag wordt gekozen die niet in strijd is met de strekking van het herhaalverbod uit artikel 9.3 Omgevingswet. Voor informatie over het herhaalverbod zie de pagina Inwerkingtreding en geldingsduur voorkeursrecht.
- als het voorkeursrecht tussentijds onherroepelijk is geworden, door tijdig (voordat de maximale geldingsduur uit de Omgevingswet is verstreken) met toepassing van het nieuwe recht een omgevingsplan, omgevingsvisie of programma vast te stellen dat de grondslag biedt voor het voorkeursrecht. Ook hierbij is het herhaalverbod een aandachtspunt.
Een niet onherroepelijk voorlopig voorkeursrecht op grond van artikel 6, lid 1 Wvg geldt op grond van dat artikel maximaal 3 maanden na dagtekening. Om geen gat in de gelding van het voorkeursrecht te laten vallen, moet de gemeenteraad binnen die termijn een voorkeursrechtbesluit op grond van artikel 9.1, lid 1 Omgevingswet nemen. Het vestigen van een voorkeursrecht op grond van de grondslagen uit de Wvg is immers na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer mogelijk.