Rioolheffing
De gemeente kan via een rioolheffing haar watertaken bekostigen. Het gaat om kosten voor de hemelwatertaak, de grondwatertaak en de taak voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater.
Grondslag
De wettelijke basis voor de rioolheffing staat in artikel 228a van de Gemeentewet. Voorwaarde voor het heffen van de rioolheffing is dat de gemeenteraad een verordening vaststelt. Dat staat in artikel 216 van de Gemeentewet. In deze verordening is onder meer vastgelegd:
- wie de heffing moet betalen
- waar de hoogte van de heffing op is gebaseerd
- wanneer er een belastingschuld ontstaat
De rioolheffing is een bestemmingsheffing. Dit is een belasting waarvan de opbrengsten bestemd zijn voor een specifiek doel. De heffing mag maximaal kostendekkend zijn. Ook mag de gemeente de opbrengst niet aan andere zaken uitgeven. Er moet een zekere relatie zijn tussen het kostenverhaal via de rioolheffing en het belang dat de belastingplichtige heeft bij de voorzieningen (profijtbeginsel).
Beleidskeuzes
De onderbouwing van de rioolheffing vormt een belangrijk onderdeel van de besluitvorming erover. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om de belangrijkste aspecten van de gemeentelijke watertaken en de bekostiging ervan planmatig vast te leggen. Dit kan bijvoorbeeld in een gemeentelijk water- en rioleringsprogramma, een facultatief programma onder de Omgevingswet. Het opstellen van een gemeentelijk programma voor water en riolering is zinvol voor het uitwerken van de doelen die de gemeente wil behalen, het maken van een planning en de financiële onderbouwing van de rioolheffing.
Maatstaf
De heffingsmaatstaf voor de rioolheffing is datgene op basis waarvan de hoogte van een belastingaanslag wordt bepaald. Het geeft aan waarvoor iemand moet betalen, bijvoorbeeld de hoeveelheid geloosd afvalwater of het waterverbruik. Artikel 219 van de Gemeentewet geeft de gemeente beleidsvrijheid bij het bepalen van een heffingsmaatstaf. Die vrijheid is niet onbegrensd, de gemeente moet zich daarbij wel aan bepaalde regels houden:
- soliditeit en voorspelbaarheid van de inkomsten. Voorop staat dat de rioolheffing geld moet opleveren om de watertaken te kunnen bekostigen. Is de gekozen oplossing niet al te ingewikkeld en stabiel? Kan de gemeente een goede inschatting maken en is deze voorspelbaar? Is de heffing in de praktijk goed uitvoerbaar (denk aan controlewerk en administratieverplichtingen)?
- rechtvaardigheid van de rioolheffing. Van een bepaalde groep vraagt de gemeente een bijdrage en hoe hoog is die bijdrage? Betaalt de kostenveroorzaker of de profijthebber? De gemeente moet dat kunnen uitleggen en rechtvaardigen.
- perceptiekosten. Dit zijn de kosten die de gemeente maakt om de rioolheffing te innen.
- inzet van heffingsmaatstaf en tarief ondersteunt de beleidsdoelstellingen. De gemeente beloont gewenst gedrag financieel en belast ongewenst gedrag.
De gemeente kan kiezen voor een maatstaf voor gebruikers of voor eigenaren, of voor een combinatie. Een heffingsmaatstaf voor gebruikers is bijvoorbeeld een vast bedrag per perceel. Wanneer de gemeente de heffingsmaatstaf voor eigenaren vaststelt, gaat het om het in eigendom hebben van een perceel of het hebben van een rioolaansluiting. Hier kan het bijvoorbeeld gaan om een vast bedrag per perceel of aansluiting.