Belangrijkste elementen verontreinigingsheffing
De verontreinigingsheffing is een heffing op het lozen van stoffen op een oppervlaktewaterlichaam. Zowel het Rijk als de waterschappen heffen verontreinigingsheffing. Het Rijk doet dat voor lozingen op rijkswateren. Waterschappen mogen dat voor lozingen op regionale wateren.
De belangrijkste elementen van deze verontreinigingsheffing zijn:
- belastbaar feit
- belastingplichtige
- heffingsgrondslag
- heffingsmaatstaf
- Wijziging bepaling heffingsmaatstaf per 2026
- vaststelling belastingschuld
- tarief
Belastbaar feit en belastingplichtige
U moet verontreinigingsheffing betalen als u stoffen op een oppervlaktewaterlichaam loost. Wat dit betekent staat in de artikelen 7.1 en 7.2 van de Waterwet. De heffing heeft betrekking op het object van waaruit de lozing plaatsvindt.
Lozingen vanuit woonruimte of bedrijfsruimte
De heffing geldt voor directe lozingen vanuit een 'woonruimte' of een 'bedrijfsruimte'. Wat met deze termen wordt bedoeld, staat omschreven in artikel 7.1 Waterwet. Uit de Memorie van Toelichting bij de Waterwet blijkt verder dat de omvangrijke Wvo-jurisprudentie voor woon- en bedrijfsruimten onder de werking van de Omgevingswet onverkort van toepassing blijft.
Lozingen op andere wijze
Ook lozingen die op een andere wijze plaatsvinden, kunnen worden belast met een verontreinigingsheffing. De bedoeling hiervan is om ook heffingen te kunnen opleggen voor lozingen vanuit bijvoorbeeld tankauto's of mobiele objecten. De achterliggende vervuiler is veelal moeilijk te achterhalen. Daarom wordt degene die feitelijk loost als belastingplichtige aangemerkt. Bijvoorbeeld de bestuurder van de tankauto. Zie artikel 7.2, derde lid 3, onder c Waterwet.
Lozingen vanuit een gemeentelijke riolering of zuiveringtechnisch werk
Op grond van artikel 7.8 Waterwet zijn lozingen vanuit een gemeentelijke riolering op een oppervlaktewaterlichaam vrijgesteld van de heffing. Ditzelfde geldt voor lozingen vanuit een zuiveringtechnisch werk van het waterschap op 'eigen water'.
Heffingsgrondslag
Als grondslag voor de heffing geldt op grond van artikel 7.3 Waterwet de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd.
Heffingsmaatstaf
Als heffingsmaatstaf geldt de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. Deze vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden. 1 vervuilingseenheid voor het zuurstofverbruik komt overeen met een verbruik van 54,8 kilogram zuurstof per heffingsjaar. Dit staat in artikel 7.3, tweede lid Waterwet.
Wijziging bepalen heffingsmaatstaf per 2026
De Waterschapswet en de Waterwet worden per 1 januari 2026 gewijzigd. Aanleiding voor deze wijziging is het terugdringen van het gebruik van mens- en milieubelastende stoffen bij het bepalen van het zuurstofverbruik als heffingsmaatstaf. De huidige parameters CZV en N-Kj worden vervangen door TOC en N-totaal. Bij beide alternatieven blijft de basis zuurstofverbruik. Daarbij wordt voor N-totaal nitriet en nitraat in mindering gebracht en wordt voor TOC met een omrekenfactor gewerkt. Lees meer over deze wetswijziging op de pagina: Wijziging van de Waterschapswet en de Waterwet.
Omrekenfactor TOC
De standaard omrekenfactor voor niet-huishoudelijk afvalwater is 3. Het is mogelijk om hiervan af te wijken en een hogere (hoger dan 3,5) of lagere (lager dan 2,5) factor te gebruiken. Een lagere factor zal door de heffingplichtige aannemelijk moeten worden gemaakt waar een hogere factor door de heffende instantie aannemelijk moet worden gemaakt. In dat kader is het lozers aan te raden om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wetswijziging na te gaan wat de omrekenfactor van het geloosde afvalwater is. Het Bureau Verontreinigingsheffing rijkswateren hanteert daarbij het advies om daarvoor, afhankelijk van het type afvalwater, gedurende 24 maanden 20-100 vergelijkende monsters te nemen.
Vergunning
Rijkswaterstaat staat welwillend ten opzichte van het opnemen van TOC en N-totaal als parameters in een lozingsvergunning. Het initiatief daartoe wordt echter bij de lozer gelaten.
Vaststelling belastingschuld
Het Rijk of een waterschap kan de vervuilingswaarde op 2 manieren bepalen:
- op 'forfaitaire grondslag' – dit is een veronderstelde situatie
- op basis van meting, bemonstering en analyse van het afvalwater
De aard en omvang van de lozing bepalen welke van de 2 wordt toegepast. De basis voor de bepaling van de vervuilingswaarde is de totale hoeveelheid stoffen die in een heffingsjaar is geloosd. Het 5e lid van artikel 7.5 Waterwet verklaart een aantal bepalingen van de Waterschapswet over de zuiveringsheffing van toepassing op de verontreinigingsheffing. Het gaat onder meer om de forfaits voor woonruimten en kleine bedrijfsruimten.
Op grond van artikel 7.5, vijfde lid Waterwet in samenhang met artikel 122j Waterschapswet kan de waterbeheerder de vervuilingseenheden van een onvoorziene lozing achteraf schatten. Bijvoorbeeld als een schip per ongeluk olie loost op een oppervlaktewaterlichaam.
Forfaits voor woonruimten en kleine bedrijfsruimten
Woonruimten worden in de heffing aangeslagen voor 3 vervuilingseenheden. Tenzij er sprake is van een eenpersoonshuishouden. In dat geval geldt een forfait van 1 vervuilingseenheid.
De vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten telt voor het forfait als 1 vervuilingseenheid. Maar alleen als de belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat de (werkelijke) vervuilingswaarde 1 vervuilingseenheid of minder bedraagt. Als de gebruiker kan aantonen dat de vervuiling minder dan 5 vervuilingseenheden bedraagt, dan wordt het forfait op 3 vervuilingseenheden gesteld.
Meting, bemonstering en analyse
Uitgangspunt is dat de vervuilingswaarde wordt vastgesteld met behulp van dagelijkse meting, bemonstering en door analyse verkregen gegevens. De Waterregeling schrijft voor hoe dat voor de verontreinigingsheffing van het Rijk moet. Voor de verontreinigingsheffing van de waterschappen staat dit in de belastingverordening.
Onder voorwaarden volstaat het om een beperkt aantal etmalen te meten, te bemonsteren en te analyseren. Met die gegevens kan dan de vervuilingswaarde worden berekend. Het Rijk en de waterschappen passen een correctie toe als de bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen. Dat is eveneens voorgeschreven in de Waterregeling en de belastingverordening. Deze hoedanigheidscorrectie is bekend onder de naam T-correctie.
Tabel afvalwatercoëfficiënten voor tabelbedrijven
Niet alle bedrijven hoeven te meten en te bemonsteren. Er zijn (fiscaal gezien) ook zogenoemde tabelbedrijven. Dit zijn grote bedrijven waarvan de vervuilingswaarde kleiner is dan 1.000 vervuilingseenheden zuurstofverbruik.
Tabelbedrijven zijn in een klasse ingedeeld die overeenkomt met de vervuilingswaarde van het bedrijf. Het Rijk of het waterschap berekent de aanslag door: het totaal aantal m3 ingenomen water (grondwater, drinkwater, grijs water of bijvoorbeeld hemel- en oppervlaktewater) in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met de bij de klasse behorende afvalwatercoëfficiënt. Deze klasse staat in het derde lid van artikel 122k van de Waterschapswet.
Met de geplande wijzing van de Waterschapswet en de Waterwet zullen bestaande bedrijven die nu de afvalwatercoëfficiënt hebben die gelijk is aan het gemiddelde van huishoudens (kortweg genoemd klasse 8) blijven deze behouden. Voor bestaande bedrijven die nu niet in klasse 8 zitten wordt een nieuwe individuele afvalwatercoëfficiënt vastgesteld door de heffingsambtenaar van het waterschap of het Bureau verontreinigingsheffing rijkswateren. De heffingsambtenaar heeft daar ten hoogste tien jaar de tijd voor. Totdat de individuele afvalwatercoëfficiënt is vastgesteld behouden deze bedrijven hun huidige coëfficiënt en bijbehorende klasse uit artikel 122k van de Waterschapswet (via artikel 7.5, vijfde lid, van de Waterwet is de tabel ook van toepassing op lozingen op rijkswater). Voor nieuwe bedrijven geldt dat bij het bepalen van de afvalwatercoëfficiënt het vertrekpunt is dat deze gelijk is aan het gemiddelde van huishoudens (klasse 8). Er kan echter nog steeds een andere coëfficiënt dan klasse 8 op het specifieke bedrijfsafvalwater worden toegepast. Een voorwaarde hiervoor is dat de heffingplichtige, RWS of een waterschap deze afwijkende coëfficiënt heeft doen blijken. Daarvoor zijn regels opgenomen in het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009.
Meting, bemonstering en analyse van afvalwater kan voor deze bedrijven achterwege blijven. De heffingplichtige moet dan wel 2 dingen aannemelijk maken:
- dat toepassing van de tabel niet leidt tot een vervuilingswaarde die hoger is dan 1.000 vervuilingseenheden én
- dat er een (min of meer constante relatie) bestaat tussen de hoeveelheid ingenomen water en de vervuilingswaarde van de geloosde stoffen
Eventueel kan de belastingplichtige of de ambtenaar belast met de heffing nader onderzoek doen naar de werkelijke vervuilingswaarde per m3 ingenomen water. Aan de hand daarvan kunnen deze de daarbij behoorde klasse bepalen.
Tuinbouwkassen
Voor tuinbouwkassen waar binnen, onder een permanente opstand van glas of kunststof, gewassen worden geteeld geldt een forfait van 3 vervuilingseenheden per hectare permanente opstand. Bedraagt de vervuilingswaarde minder dan 5? Dan is de forfaitaire regeling voor kleine bedrijfsruimten van toepassing.
Kleinschalige installatie voor afvalwaterbehandeling IBA
Een IBA is een kleinschalige installatie voor de behandeling van afvalwater van 1 of enkele woon- en/of bedrijfsruimten. Via de toepassing van de forfaitaire regeling voor kleine bedrijfsruimten kan rekening worden gehouden met de veelal lagere vervuilingswaarde van deze lozingen. Voor gecertificeerde IBA-systemen met een hoog zuiveringsrendement geldt voor huishoudens meestal het forfait van 1 vervuilingseenheid.
Tarief
Het tarief van de verontreinigingsheffing van een waterschap is gelijkgesteld aan dat van de zuiveringsheffing en verschilt per waterschap.
Het tarief van het Rijk ligt vast in de Waterwet en bedraagt momenteel €37,28 per vervuilingseenheid. Het tarief voor effluentlozingen van rioolwaterzuiveringsinstallaties van waterschappen op rijkswater bedraagt de helft van dit bedrag. Dit staat in artikel 7.6 van de Waterwet.
Vrijstellingen
Voor de volgende lozingen betaalt u geen verontreinigingsheffing volgens artikel 7.8 van de Waterwet:
- lozingen die plaatsvinden vanuit een vuilwaterriool. Daarmee heeft de wetgever de gemeentelijke riooloverstort op het oog gehad
- lozingen vanuit een zuiveringtechnisch werk van het waterschap op 'eigen water'
- lozingen van stoffen afkomstig uit een zuiveringtechnisch werk anders dan door de beheerder. Voorwaarde is dat de hoeveelheid afvalstoffen, verontreinigende stoffen of schadelijke stoffen niet is toegenomen. Deze vrijstelling ziet op het (her)gebruik van effluent afkomstig van een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap. Het gaat dan om de toepassing van dit effluent als 'grijs water' door een bedrijf, bijvoorbeeld voor koeldoeleinden, dat anders onbelast rechtstreeks op een oppervlaktewaterlichaam van het waterschap zou zijn geloosd.