Beschermen van waterbelangen
Bij het vaststellen van het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met de waterbelangen. In de Omgevingswet heet dit 'weging van het waterbelang'. In het spraakgebruik wordt ook de term 'watertoets' gebruikt.
Noodzaak weging van het waterbelang
Nederland is een waterrijk land. Bij het uitvoeren van activiteiten, bijvoorbeeld bouwen, is het belangrijk dat de waterbelangen goed in beeld zijn. Daarom moet de gemeente bij het vaststellen van het omgevingsplan de opvattingen van de waterbeheerder over de waterbelangen meenemen. Dit volgt uit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Weging van waterbelang: voorheen watertoets
Weging van het waterbelang betekent rekening houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. In de Omgevingswet is 'weging van het waterbelang' de juridische term. In de praktijk wordt ook nog steeds het vroegere begrip 'watertoets' gebruikt.
De weging van het waterbelang geldt bij het vaststellen van het omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 5.37 van het Bkl. Daarnaast kan de weging van het waterbelang ook nodig zijn bij andere instrumenten.
De gemeente moet de opvattingen van de waterbeheerder betrekken bij het omgevingsplan. Dit geldt in het algemeen voor alle waterbelangen. Voorbeelden zijn:
- watercompensatie in verband met toenemende verharding
- bebouwing niet wenselijk in verband met waterwinning
Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven.
Aanvullende instructieregels
Voor een aantal specifieke rijksbelangen stelt het Bkl aanvullende instructieregels voor het omgevingsplan van de gemeente:
- bescherming van primaire waterkeringen
- behoud waterveiligheid kust
- behoud waterveiligheid grote rivieren
- IJsselmeergebied
Bescherming van primaire waterkeringen
Bij omgevingsplannen met daarbinnen een primaire waterkering hebben gemeenten de volgende plicht. Ze moeten bij het toelaten van activiteiten ervoor zorgen dat er geen belemmeringen voor die waterkering ontstaan. Zie artikel 5.38 Bkl. Dit artikel ziet toe op het onderhoud, de instandhouding en de eventuele versterking van de kering.
De waterbeheerder is de specialist op het gebied van waterveiligheid. Deze kan bij het opstellen van het omgevingsplan een adviserende rol spelen. Ook kan de waterbeheerder beoordelen of het omgevingsplan voldoet aan de genoemde voorwaarden.
Behoud waterveiligheid kust
Het kustfundament is het gebied dat dient als bescherming van het laaggelegen deel van Nederland tegen overstroming. Het kustfundament omvat het geheel van zee, strand, zeedijken, dammen en het duingebied. De kust moet op natuurlijke wijze kunnen meegroeien met de zeespiegelstijging. Dit zorgt ervoor dat de veiligheid ook op lange termijn gehandhaafd blijft.
In bijlage XI van het Bkl zit een overzichtskaart van het kustfundament. Ook zijn er detailkaarten met de ligging van het kustfundament. In Bijlage III van de Omgevingsregeling staan de grenzen van het kustfundament.
Bij het bouwen aan de kust wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buiten stedelijk gebied. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn ruimtelijke ontwikkelingen in principe toegestaan. Maar alleen als ze geen belemmering vormen voor de instandhouding, het onderhoud, of de versterking van de primaire waterkering. Buiten stedelijk gebied kan een omgevingsplan geen nieuwe bouwactiviteiten toelaten, met daarop enkele uitzonderingen. Dit staat in artikel 5.40 van het Bkl.
Tijdelijke bouwwerken en activiteiten
Tijdelijke bouwwerken, zoals strandtenten, vormen over het algemeen geen belemmeringen. Deze bebouwing wordt voor het winterseizoen – het begin van het stormseizoen – weer verwijderd. Het duingebied kan zich dan op een natuurlijke wijze herstellen van het gebruik in de voorafgaande zomerperiode. Daarom kan de gemeente tijdelijke of seizoensgebonden activiteiten meestal wel toestaan in het omgevingsplan. Zolang deze niet op een primaire waterkering of in het daarbij behorende beperkingengebied worden geplaatst.
Andere bouwwerken
Verder kan de gemeente in het omgevingsplan een eenmalige uitbreiding van een bestaand bouwwerk toestaan, met een maximum van 10% grondoppervlakte. Ook mag een gemeente bouwwerken van openbaar belang toestaan in het omgevingsplan. Dit mag alleen voor bouwwerken van openbaar belang die niet buiten het kustfundament kunnen worden geplaatst. Denk hierbij aan bouwwerken voor telecommunicatie of waterbeheer. Verder kan de gemeente bouwwerken die nodig zijn voor het versterken van het zandige deel van de kust toestaan in het omgevingsplan. En ook recreatieve bebouwing, zoals een hotel of een restaurant, vallen onder de uitzondering. Het omgevingsplan kan deze vormen van bebouwing dus mogelijk maken, voor zover dit niet in strijd is met de waterbelangen.
Voor de goede orde: voor veel van deze activiteiten is meestal wel een omgevingsvergunning nodig voor het bouwen en ook zal vaak een vergunning nodig zijn van de waterbeheerder.
Behoud waterveiligheid grote rivieren
Grote rivieren moeten voldoende ruimte behouden om te stromen. Dit om overstromingen in het binnenland te voorkomen. Het is van algemeen belang om belemmeringen te voorkomen voor:
- de afvoer van rivierwater
- de berging van rivierwater en
- toekomstige verruiming van het rivierbed
De grote rivieren zijn de rivieren die op de kaart in bijlage XII van het Bkl zijn weergegeven. Het gaat onder meer om de rivieren Maas, de Waal en de IJssel. In Bijlage III van de Omgevingsregeling zijn de grenzen van het rivierbed van de grote rivieren opgenomen.
Reserveringsgebieden voor de lange termijn
In artikel 5.42 van het Bkl zijn reserveringsgebieden langs de Rijn en de Maas aangewezen. Dit zijn binnendijkse gebieden waar in de toekomst rivierverruimende maatregelen kunnen worden getroffen. Dit om zo grotere rivierafvoeren op te vangen. De gemeente moet hier in het omgevingsplan rekening mee houden bij het toelaten van ontwikkelingen.
Activiteiten in het rivierbed mogelijk maken
De instructieregel uit artikel 5.43 van het Bkl draagt de gemeente op om bij het toelaten van activiteiten in het omgevingsplan ervoor te zorgen dat:
- sprake is van een veilig en doelmatig gebruik van de rivier
- feitelijke belemmeringen voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier worden voorkomen en
- een waterstandverhoging of afname van het bergend vermogen van de rivier wordt voorkomen of zoveel mogelijk wordt beperkt
Toegestane activiteiten
Als wordt voldaan aan de bovenstaande criteria, mogen omgevingsplannen op basis van artikel 5.44 van het Bkl in ieder geval de volgende activiteiten in het rivierbed toestaan:
- activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit voor een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk is vereist
- activiteiten voor rivierbeheer en -verruiming
- tijdelijke activiteiten
- activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang en
Activiteiten in het bergend deel
Het bergend deel van de rivier is het gedeelte waar niet het hele jaar door water staat. De rivier kan dit gedeelte gebruiken als overloopgebied.
Een gemeente mag naast de activiteiten die bij het vorige punt staan ook andere activiteiten toestaan in het bergend deel van de rivier. Een voorwaarde is wel dat de afname van het bergend vermogen wordt gecompenseerd. Dat staat in artikel 5.45 Bkl. De compenserende maatregelen moeten in dat geval ook in het omgevingsplan worden opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld door in het omgevingsplan op te nemen dat de activiteit alleen mag worden uitgevoerd, als de bijbehorende compenserende maatregel is getroffen.
Bijlage III van de Omgevingsregeling bevat de kaart met de grenzen van het bergend deel van het rivierbed van de grote rivieren.
Activiteiten in het stroomvoerend deel
In het stroomvoerend deel van de rivier stroomt de rivier een groot deel van het jaar.
In dit gedeelte zijn in principe alleen riviergebonden activiteiten toegestaan. Dit is een beperkt aantal activiteiten, waarvan duidelijk is dat deze buiten het rivierbed niet mogelijk of wenselijk zijn. De gemeente mag deze activiteiten alleen toestaan als de waterstandsverhoging die hierdoor ontstaat, wordt gecompenseerd. Dit staat in artikel 5.46 Bkl.
Toegestane activiteiten zijn bijvoorbeeld:
- de aanleg van voorzieningen voor waterrecreatie
- de aanleg van een sluis
- de bouw van waterkrachtcentrales
- de aanleg van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen
- duurzame energievoorzieningen, zoals windmolens en zonnepanelen
- activiteiten die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie
Als een omgevingsplan deze activiteiten mogelijk maakt, moet het omgevingsplan ook de benodigde compenserende maatregelen bevatten.
Bijlage III van de Omgevingsregeling bevat de kaart met de grenzen van het stroomvoerend deel van het rivierbed van de grote rivieren.
IJsselmeergebied
Het IJsselmeergebied is belangrijk. Zowel vanwege de functie als zoetwaterbuffer als vanwege de afvoer van overtollig water naar de Waddenzee. Artikel 5.49 van het Bkl bepaalt dan ook dat in een omgevingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het IJsselmeergebied, geen landaanwinning en bouwactiviteiten worden toegelaten. Hierop zijn wel enkele uitzonderingen gemaakt.
Zo zijn bepaalde activiteiten die golfslag verminderen wel toegestaan. En dat geldt in principe ook voor maatregelen in het kader van dijk- of kustversterking. En voor bepaalde windenergieprojecten. Ook zijn een aantal specifieke uitzonderingen gemaakt voor landaanwinning en bouwprojecten met maximale hectares per gemeente. Hiervan is een lijst opgenomen in lid 3 van artikel 5.49 Bkl.
Het artikel heeft betrekking op het IJsselmeergebied waarvan de geografische grenzen op de kaart in de Omgevingsregeling zijn aangegeven. Bijlage III van de Omgevingsregeling bevat de kaart met de grenzen van het IJsselmeergebied.
Rijksinstructieregels uit het Bkl gelden niet altijd
Uit artikel 5.36 van het Bkl volgt dat de rijksinstructieregels voor de primaire waterkering, de kust, de grote rivieren én het IJsselmeergebied niet altijd gelden. Ze gelden niet voor activiteiten die voor inwerkingtreding van de Omgevingswet al bestaan of zijn toegestaan op basis van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Alle rechtmatige toegelaten activiteiten worden geëerbiedigd. De instructieregels gelden dus alleen voor nieuwe situaties.
Verder gelden de instructieregels ook niet voor activiteiten die zijn toegestaan op basis van:
- in werking getreden projectbesluiten die zijn vastgesteld door het Rijk
- in werking getreden omgevingsvergunningen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit die zijn verleend door het Rijk
Ontheffingsmogelijkheden instructieregels
Er is een mogelijkheid om van bepaalde instructieregels ontheffing te vragen. Voor het omgevingsplan is dat geregeld in artikel 5.166 Bkl.
Instrumenten waar het afwegen van de waterbelangen ook voor geldt
De verplichting voor het afwegen van de waterbelangen op basis van artikel 5.37 Bkl geldt ook voor:
- een omgevingsverordening, als de provincie regels over activiteiten stelt met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (Bkl, artikel 7.1)
- een projectbesluit (Bkl, artikel 9.1)
- een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (Bkl, artikel 8.0b, 8.0c en 8.0d)