Overgangsrecht voor de Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets
In de wetgeving voorafgaand aan de Omgevingswet golden veel Omgevingsvergunningen Beperkte Milieutoets (OBM's) uitsluitend voor de oprichting of verandering van een activiteit. Dus niet voor het in werking zijn. Onder de Omgevingswet is dat veranderd. Wat betekent dat voor de oude OBM's?
De helpdesk van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) ontvangt regelmatig vragen over OBM’s die alleen golden voor oprichten of veranderen, maar niet voor in werking zijn. Bijvoorbeeld hoe het zit met lopende aanvragen voor zo’n OBM en wat de status is van al verleende OBM’s. Hieronder 2 situaties.
Vóór 1 januari aangevraagde OBM of "niet-uitgewerkte OBM wordt omgevingsvergunning milieu
Het bevoegd gezag handelt een aanvraag voor een OBM af op grond van het oude recht en verleent dus een OBM. Maar wordt zo'n OBM dan een omgevingsvergunning milieu in de zin van de Omgevingswet? Deze geldt namelijk ook voor in werking zijn. Niet alleen voor oprichten of veranderen.
Daarnaast zijn er gevallen dat het bevoegd gezag een OBM heeft verleend, maar de vergunninghouder hier nog geen gebruik van heeft gemaakt. Wat is de status van zo’n vergunning na 1 januari?
Navraag bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wijst uit dat artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet er in deze gevallen voor zorgt dat de OBM een omgevingsvergunning milieu in de zin van de Omgevingswet wordt. Het overgangsrecht sluit dus aan bij de reikwijdte van de vergunningplicht in de Omgevingswet. Niet bij de reikwijdte van de vergunningplicht in het oude systeem.
Een bedrijf heeft een 'uitgewerkte' OBM of was niet vergunningplichtig
OBM's die onder het oude systeem alleen golden voor oprichten of veranderen, verloren hun betekenis na deze oprichting of verandering. Wat zijn nu de rechten en plichten van de eigenaar van zo’n 'uitgewerkte' vergunning als de activiteit onder de Omgevingswet vergunningplichtig is? En wat als er helemaal geen OBM-plicht gold voor de activiteit?
In beide gevallen is er sprake van een vergunningplicht die door de invoering van de Omgevingswet gaat gelden. In dat geval geldt artikel 4.14 van de Invoeringswet Omgevingswet. Hierin staat dat degene die de activiteit verricht van rechtswege een vergunning voor een termijn van 2 jaar krijgt. Deze gebruikt dan die tijd om een permanente vergunning te verkrijgen. Een voorwaarde hierbij is wel dat de activiteit voor inwerkingtreding van de Omgevingswet onafgebroken rechtmatig is verricht. Iemand die geen vergunning had, maar die wel moest hebben, kan dus geen beroep doen op dit overgangsrecht.
Voor een groot aantal 'uitgewerkte' OBM's geldt daarnaast nog speciaal overgangsrecht. Hiervoor geldt geen overgangstermijn van 2 jaar, maar is de termijn onbeperkt. Er is pas een vergunning nodig als de aard of omvang van de activiteit wijzigt. Zie hiervoor artikel 8.1.10 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.
U leest meer over dit onderwerp op de pagina Overgangsrecht nieuwe vergunningplicht in de Omgevingswet.