Vaststellen programma
In de Omgevingswet (Ow) en het Omgevingsbesluit (Ob) staat de procedure voor het vaststellen van een programma. Deze procedure geldt ook voor het wijzigen van een programma.
Wie stelt een programma vast
Programma's kunnen door het college van burgemeester en wethouders, het bestuur van het waterschap, Gedeputeerde Staten of de minister worden vastgesteld (artikel 3.4 Ow). Regels waarborgen dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties hun mening hebben kunnen geven. Dat gebeurt via participatie en een correcte voorbereidingsprocedure. Soms is ook een milieueffectrapportage (mer) vereist.
Participatie
Bij het vaststellen van een programma wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Een open houding ten opzichte van maatschappelijke initiatieven heeft voordelen. Bij een vroegtijdige participatie zijn alternatieven bespreekbaar. Het kan ook meer steun opleveren voor een beslissing. Het draagt bij aan de kwaliteit van de besluitvorming. In de Inspiratiegids participatie Omgevingswet vindt u voorbeelden van mogelijke vormen van participatie en ervaringen met participatietrajecten.
In het programma moet staan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding betrokken zijn. En wat de resultaten daarvan zijn. Deze motiveringsplicht is geregeld in artikel 10.8 van het Omgevingsbesluit. De overheid mag zelf weten hoe zij daar invulling aan geeft. Wie een overheid bij de vroegtijdige participatie betrekt, hangt af van het type programma: de aard, de omvang en invloed op de fysieke leefomgeving. Lees meer over participatie in het programma.
Milieueffectrapportage
Een programma kent mogelijk een plan-mer-plicht. Deze plan-mer-plicht volgt uit de Strategische milieubeoordeling (smb)-richtlijn. Het bevoegd gezag moet een plan-milieueffectrapport opstellen als het programma het kader vormt voor projecten die zijn aangewezen in bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Ook moet er een plan-milieueffectrapport (plan-MER) worden gemaakt als voor het programma een passende beoordeling moet worden opgesteld. In bepaalde uitzonderlijke gevallen, als het programma een klein gebied beslaat bijvoorbeeld, kan eerst een plan-mer–beoordeling worden uitgevoerd. Zie ook de pagina’s over milieueffectrapportage.
Als een plan-MER moet worden opgesteld of een plan-mer-beoordeling wordt gemaakt, gelden in de voorbereidingsprocedure aanvullende regels (paragraaf 16.4.1 Ow en paragraaf 11.1 Ob). Bijvoorbeeld dat het plan-MER ter inzage moet worden gelegd bij het ontwerpbesluit.
Inspraak bij de voorbereiding maar geen beroep
Voor het opstellen van in de Omgevingswet aangewezen programma's en bijbehorende documenten geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zie artikel 16.27 lid 1 Omgevingswet. De vaststellende bestuursorganen zorgen dus voor inspraak en voorbereiding conform afdeling 3.4. Daarbij kan iedereen zienswijzen indienen, dus niet alleen belanghebbenden. Vanwege het zelfbindende karakter staat er geen beroep open tegen het besluit tot vaststelling van een programma (artikel 1 van bijlage 2 van de Awb). Als er besluiten worden genomen op grond van het programma dan geldt voor die besluiten de reguliere of uitgebreide voorbereidingsprocedure.
Beroep wel mogelijk tegen delen met specifieke rechtsgevolgen
Er is wel beroep mogelijk tegen delen van programma’s met specifieke rechtsgevolgen. Dit geldt voor programma’s die rechtstreeks toestemming geven voor activiteiten. Er wordt dan geen apart toestemmingsbesluit meer genomen voor die activiteit omdat het programma zelf al die mogelijkheid geeft. Dan is er geen afzonderlijk toestemmingsbesluit meer nodig voor het aspect waar het programma over gaat (artikel 1 van bijlage 2 Awb).
Buiten toepassing verklaren afdeling 3.4 Awb
Een bestuursorgaan kan afdeling 3.4 Awb buiten toepassing verklaren bij wijzigingen van een programma van ondergeschikte aard. Daarbij geldt dat die wijzigingen niet mogen leiden tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu en deze niet mogen zien op een in dat programma opgenomen beschrijving van een activiteit als gevolg waarvan de activiteit is toegestaan. Ook mag er geen strijd ontstaan met internationaalrechtelijke verplichtingen (artikel 16.27, lid 2 Ow). Dit betekent dus dat dit bijvoorbeeld niet kan als het programma mer-plichtig is.
Bekendmaking
Met de bekendmaking van een programma’s wordt voor burgers, bedrijven en organisaties duidelijk wat zij van de overheid kunnen verwachten.