Intrekken omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit
Er zijn verschillende redenen om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit in te (moeten) trekken.
Algemene redenen voor intrekken
Er zijn algemene redenen om de omgevingsvergunning in te trekken. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning intrekken:
- in het kader van handhaving (artikel 18.10, Omgevingswet)
- bij niet gebruikmaken van de omgevingsvergunning (artikel 5.40, tweede lid, onder b, Omgevingswet)
- op verzoek van de vergunninghouder (artikel 5.40, tweede lid, onder c, Omgevingswet)
- op grond van de beoordelingsregels voor de activiteit, maar alleen als het wijzigen van de omgevingsvergunning geen optie is (artikel 8.97, eerste en derde lid, Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)).
Het bevoegd gezag met een instemmingsbevoegdheid bij het verlenen van de omgevingsvergunning kan verzoeken om de omgevingsvergunning in te trekken. Als dat bevoegd gezag daarom vraagt, moet de vergunningverlener de omgevingsvergunning intrekken (artikel 5.41, 1e lid, Omgevingswet).
Intrekken bij nadelige gevolgen Natura 2000-gebied
Het bevoegd gezag moet een omgevingsvergunning intrekken als een project toch nadelige gevolgen blijkt te hebben voor een Natura 2000-gebied. En deze nadelige gevolgen niet met andere maatregelen zijn te voorkomen (artikel 8.103, 1e lid, Bkl). Zijn er wel andere maatregelen denkbaar, dan kan het bevoegd gezag op basis van een algemene belangenafweging de omgevingsvergunning intrekken om nadelige gevolgen te voorkomen.