Toepassingsbereik, luchtvoorschriften en bodemvoorschrift benzineterminal (paragraaf 4.105 Bal)
Voor een benzineterminal gelden voorschriften uit paragraaf 4.105 van het Besluit activiteiten leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (Bal). Op deze pagina leest u meer over het toepassingsbereik (wat eronder valt) en welke lucht- en bodemvoorschriften gelden. Het gaat vooral om voorschriften over het voorkomen of beperken van de emissie van benzinedamp.
Let op: deze regels gelden alleen als het gaat om een activiteit die valt onder paragraaf 3.3.1 Seveso-inrichting, paragraaf 3.3.3 Raffinaderij of paragraaf 3.8.2 Brandstoffenhandel en tankopslag.
Toepassingsbereik: dit valt eronder
De regels uit paragraaf 4.105 gelden voor het exploiteren van een benzineterminal met een benzineopslagtank of een benzineoverslaginstallatie. Een terminal kan bestaan uit meerdere benzineoverslaginstallaties.
Benzineoverslaginstallatie
Een overslaginstallatie is hier een installatie op een terminal waar de benzine in mobiele tanks worden geladen. Het gaat om het geheel van steigers met pompen en installaties voor het transporteren van en naar de mobiele tanks of van de ene opslagtank naar de andere. De dampterugwinningseenheid en het laadportaal (de plaats waar de mobiele tank wordt geladen) zijn onderdeel van de overslaginstallatie.
Benzineopslagtank
Een benzineopslagtank is een vaste tank die op een terminal voor de opslag van benzine wordt gebruikt. Benzineopslagtanks zijn voorzien van een drijvend of vast dak. Bij een inwendig drijvend dak zit er ook een vast dak bovenop de tank. Dat vaste dak is gefundeerd op poten op een fundering in de grond. Het geheel bestaat dus uit twee daken. Er is sprake van een uitwendig drijvend dak als er geen vast dak is.
Definitie benzine
De definitie van benzine van deze activiteit sluit aan bij de definitie in artikel 2a van de Benzinerichtlijn 94/63/EG.
“een aardoliederivaat, met of zonder additieven, met een volgens de Reidmethode bepaalde dampdruk van 27,6 kilopascal of meer, dat voor gebruik als brandstof voor motorvoertuigen is bestemd, met uitzondering van vloeibaar petroleumgas (LPG)”
Deze definitie is in het kort 'benzine, al dan niet met additieven'. Bij de term 'benzine' gaat het hier dus niet alleen om de zuivere benzine met de code UN 1203, maar ook om andere lichte aardoliedestillaten. Ook vallen stoffen met de code UN 1268 onder deze definitie.
Melding
Het is verboden deze activiteit te starten zonder dit ten minste 4 weken van tevoren te melden. De melding bevat algemene gegevens (zie hiervoor Meldingsplicht milieuregels Bal).
Bodemvoorschriften
Een benzineterminal voldoet aan de regels over een eindonderzoek bodem, beschreven in paragraaf 5.2.1 van het Bal.
Luchtvoorschriften
Kleur bovengrondse opslagtank
Lichte kleuren beperken de opwarming van de tank door zonlicht. De buitenwand en het uitwendige dak van de tank moeten geschilderd in een kleur die de straling van de zon reflecteert. De totale stralingshittereflectie is ten minste 70%. De tank wordt geschilderd bij de periodieke onderhoudsbeurt.
Als de benzineopslagtank is aangesloten op een benzinedampterugwinningseenheid, is de eis voor de kleur van de tank niet van toepassing. Deze benzinedampterugwinningseenheid moet dan wel voldoen aan de eisen voor een benzineoverslaginstallatie.
Maatregelen benzinedamp opslagtank met een vast dak
Om de emissie van benzinedamp naar de buitenlucht te beperken is een benzineopslagtank met een vast dak verbonden aan een benzinedampterugwinninginstallatie.
Er geldt een uitzondering voor benzineterminals met een benzinedebiet van minder dan 25.000 ton/jaar. Directe dampterugwinning mag worden vervangen door voorlopige dampopslag in een benzineopslagtank met een vast dak. De damp wordt daarna overgebracht naar een andere benzineterminal voor terugwinning.
Maatregelen benzinedamp opslagtank met een inwendig drijvend dak
Om de emissie van benzinedamp naar de buitenlucht te beperken heeft een benzineopslagtank met een inwendig drijvend dak een primaire en secundaire afdichting.
De primaire afdichting zorgt voor de afdichting van de ringvormige ruimte tussen de wand van de benzineopslagtank en de buitenste rand van het drijvende dak. Boven de primaire afdichting zit een secundaire afdichting.
Door de primaire en secundaire afdichtingen wordt in vergelijking met een soortgelijke benzineopslagtank met vast dak zonder dampbeheersingsvoorzieningen ten minste 95% van de damp vastgehouden.
Ook voor dit type tank geldt de uitzondering voor benzineterminals met een benzinedebiet van minder dan 25.000 ton/jaar. De primaire en secundaire afdichting mag worden vervangen door voorlopige dampopslag in een benzineopslagtank met een vast dak. De damp wordt daarna overgebracht naar een andere benzineterminal voor terugwinning.
Maatregelen benzinedamp opslagtank met een uitwendig drijvend dak
Om de emissie van benzinedamp naar de buitenlucht te beperken heeft een benzineopslagtank met een uitwendig drijvend dak een primaire en secundaire afdichting.
De primaire afdichting zorgt voor de afdichting van de ringvormige ruimte tussen de wand van de benzineopslagtank en de buitenste rand van het drijvende dak. Boven de primaire afdichting zit een secundaire afdichting.
Door de primaire en secundaire afdichtingen wordt in vergelijking met een soortgelijke benzineopslagtank met vast dak zonder dampbeheersingsvoorzieningen ten minste 95% van de damp vastgehouden.
Beoordeling prestaties afdichtingen
De volgende factsheets geven informatie over de beoordeling van de prestaties van de dampbeheersingsvoorzieningen:
• factsheet LF6: Efficiënte seals voor uitwendig drijvende dekken (pdf, 1.5 MB)
• factsheet LF12: Inwendig drijvende dekken: constructie' (1992) (pdf, 1.2 MB)
• factsheet LF22: IDD's: Performance en Controle' (1995) (pdf, 1 MB)
Dampterugwinningsinstallatie bij het vullen van een mobiele tank
Bij het vullen van een mobiele benzinetank komen ‘verplaatsingsdampen’ vrij. De verplaatsingsdamp wordt via een dampdichte leiding naar een benzinedampterugwinningseenheid geleid. Dit is niet van toepassing op het langs de bovenzijde vullen van een tankwagen. Als een mobiele benzinetank langs de bovenzijde wordt gevuld, wordt het uiteinde van de vularm onderin de mobiele benzinetank gehouden.
Als dampterugwinning onveilig of technisch niet mogelijk is door de hoeveelheden retourdamp, kan een benzinedampterugwinningseenheid worden vervangen door een dampverbrandingseenheid.
Terminals met een debiet van minder dan 25.000 ton per jaar
Als het benzinedebiet minder is dan 25.000 ton per jaar geldt dit als een beperkte benzineoverslag. Het bedrijf hoeft de dampen dan niet direct terug te voeren naar een dampterugwinningsinstallatie. De dampterugwinning mag op een andere locatie plaats vinden. Het bedrijf slaat de benzinedampen tijdelijk op in een tank met een vast dak. De dampen worden vanuit deze tank via een dampdichte leiding teruggevoerd naar de mobiele benzinetank van waaruit de benzine wordt geleverd. De afgevoerde damp moet alsnog op een andere locatie worden verwerkt in een dampterugwinningsinstallatie.
Het benzinedebiet is de grootste totale jaarlijkse hoeveelheid benzine van de drie voorgaande jaren. Het gaat om de hoeveelheid benzine die van een benzineopslagtank is overgeslagen in een mobiele benzinetank.
Dampconcentratie benzineoverslaginstallatie
Om de emissie van benzinedamp naar de buitenlucht te beperken is de gemiddelde concentratie dampen in de afvoer van een benzinedampterugwinningseenheid maximaal 0,15 g/Nm3 voor één uur. Op deze concentratie vindt een correctie plaats voor de verdunning tijdens de behandeling. Deze eis geldt ook als het bedrijf een dampverbrandingseenheid gebruikt.
Deze eis is een lagere waarde dan de 35 g/Nm3 die in de richtlijn opslag en distributie benzine (94/63/EG) staat. Op Europees niveau is onderzocht tot welke emissieniveaus het toepassen van de stand der techniek op dit moment leidt. Uit dat onderzoek blijkt dat het emissieniveau bij het beladen van tankwagens aanzienlijk lager ligt dan het niveau vastgelegd in de richtlijn. Dit gold ook voor het beladen van spoorwagons en van schepen. De eis van 0,15 g/Nm3 komt overeen met de emissiegrenswaarden voor vluchtige organische stoffen van 150 mg/Nm3 uit de BBT conclusies voor raffinaderijen.
Maatwerk
De regels in paragraaf 4.105 mogen niet met een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden versoepeld. Dit geldt voor alle regels in paragraaf 4.105, met uitzondering van de gemiddelde concentratie-eis voor dampen in de afvoer van een benzinedampterugwinningseenheid of een dampverbrandingseenheid (artikel 4.1082, Bal).
Paragraaf 4.105 implementeert de richtlijn opslag en distributie benzine. De opgenomen waarde van 0,15 is strenger dan de waarde van 35 g/Nm3 die in de richtlijn staat. Via maatwerk is het alsnog mogelijk dat een benzineoverslaginstallatie een hogere gemiddelde concentratie dampen in de afvoer heeft. Deze waarde mag niet hoger zijn dan 35 g/Nm3. Dit is geregeld in artikel 4.1083 van het Bal.
Meetplicht benzinedampen
Voor het meten van de concentratiedampen zijn de volgende voorwaarden uit artikel 4.1085 van het Bal van toepassing:
- concentratiedampen bij een benzineoverslaginstallatie worden ten minste zeven uur achtereenvolgens met normaal debiet gemeten
- er wordt continu of periodiek gemeten
- een periodieke meting wordt ten minste vier keer per uur verricht
De meting moet voldoen aan de eisen uit de artikelen 4.1084, 4.1086 en 4.1087 van het Bal:
- de nauwkeurigheid van de meting moet ten minste 95% van de gemeten waarde zijn
- het totaal aan meetfouten als gevolg van de gebruikte apparatuur, het kalibratiegas en het toegepaste procedé bij een benzineoverslaginstallatie is niet meer dan 10% van de gemeten waarde
- de apparatuur die wordt gebruikt bij het meten bij een benzineoverslaginstallatie kan concentraties meten van niet meer dan 3 g/Nm3
Benzinelaadportaal
Een benzineterminal met een benzineoverslaginstallatie voor het vullen van tankwagens heeft ten minste één benzinelaadportaal.
Lekcontrole
Om verontreiniging van de lucht te voorkomen worden aansluitingen en leidingen van een benzineoverslaginstallatie regelmatig op lekken gecontroleerd. Als er een damplek is, worden er geen tankwagens gevuld. Hiervoor moet op het benzinelaadportaal een mechanisme aanwezig zijn dat het vullen stopt als er een damplek is. Dit kan bijvoorbeeld een noodstop zijn.
Laaddebiet
Het normale laaddebiet van benzine per vularm op een benzinelaadportaal is maximaal 2500 liter per minuut.
Tegendruk dampopvangsysteem bij piekbelasting
Het dampopvangsysteem van het benzinelaadportaal bij een benzineoverslaginstallatie, inclusief de benzinedampterugwinningseenheid, geeft een tegendruk van ten hoogste 55 millibar aan de voertuigzijde van de dampopvangadapter bij piekbelasting van een benzineterminal.
Vullen van een tankwagen
Bij het vullen van een tankwagen geldt:
- de benzineoverslaginstallatie moet zo zijn uitgevoerd dat een tankwagen alleen langs de onderzijde kan worden gevuld als het vultoelatingssignaal is gegeven. Dit signaal wordt gegeven door de gecombineerde aardings- en overloopbedieningseenheid
- bij het vullen langs de onderzijde moet de dampopvangslang met de tankwagen verbonden zijn. Via deze slang stroomt de bij het vullen van de tankwagen verplaatste damp naar de dampopvangvoorziening
- bij overloop van de tankwagen of onderbreking van de aarding van de tankwagen moet de bedieningseenheid van het benzinelaadportaal en de vulcontroleklep aan het benzinelaadportaal sluiten
Overloopdetectie
Een laadportaal is voorzien van een overloopdetectie. Dit is om te voorkomen dat een tank overloopt. De overloopdetectie bestaat uit optische sensoren die de hoogte van het vloeistofniveau achterhalen. Als de overloopdetectie geen hoog peil aangeeft, is het veilig om de tank te vullen. Dan geeft de overloopdetectie het zogenoemde faalveilig vultoelatingssignaal af. De voorschriften voor de overloopdetectie staan in artikel 4.1095 van het Bal.
Technische eisen benzinelaadportaal
Om verontreiniging van de lucht te beperken gelden technische eisen voor de aansluitingen tussen laadportalen en mobiele tanks. Deze eisen staan in artikel 4.1094 van het Bal. Ook zijn er eisen aan de hierbij horende beveiligingssystemen. In de API Recommended Practice- documenten staan de typen vloeistofaansluitingen die in de branche gebruikelijk zijn.
De artikelen 4.1096, 4.1097 en 4.1098 van het Bal stellen eisen aan de elektrische aansluitingen en aan de hoogtes en onderlinge afstanden van de adapters van een laadportaal. De eisen gaan over het in lijn brengen van de aansluitingen met die op de tankwagen. Het meten van de hoogtes gebeurt vanaf de bodem of vloer van het laadportaal.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.