Toestemming voor een proefstal
Een proefstal is een innovatieve stal met minder uitstoot, waarvan de uitstoot nog niet in de praktijk is gemeten. Het doel van de proefstal is om die metingen in de praktijk te kunnen doen. Het bevoegd gezag, meestal de gemeente, neemt de beslissing om toestemming te geven voor een proefstal. Dit doet het bevoegd gezag door maatwerk toe te passen in de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit. Is er geen omgevingsvergunning nodig? Dan neemt het bevoegd gezag een maatwerkbesluit.
In de omgevingsvergunning of het maatwerkbesluit stelt het bevoegd gezag zelf de emissiefactor van de proefstal vast. Het bevoegd gezag wijkt daarmee af van de emissiefactoren die standaard worden gebruikt voor dierenverblijven en staan in de Omgevingsregeling Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Het kan gaan om de emissiefactor voor ammoniak, geur en/of fijnstof.
Het bevoegd gezag en de ondernemer kunnen daarbij gebruikmaken van het advies van deskundigen, de Technische Advies Pool (TAP) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Advies van de TAP is niet verplicht. Het raadplegen van een andere deskundige mag ook. Het bevoegd gezag moet het besluit wel altijd onderbouwen. De ondernemer die een proefstal wil neerzetten moet daarvoor de nodige informatie aanleveren bij de aanvraag voor zo'n proefstal. Het gaat dan bijvoorbeeld om het werkingsprincipe en de verwachte emissiereductie.
Het is voor de ondernemer aan te raden om éérst bij de TAP een advies over de hoogte van de emissiefactor aan te vragen en daarna de omgevingsvergunning voor de proefstal bij de gemeente. Dit omdat het advies van de TAP invloed heeft op de exacte aanvraag en bijbehorende documenten die nodig zijn voor de omgevingsvergunning. Duidelijkheid over de emissiefactor en de uitvoering van de stal voorkomen achteraf benodigde aanpassingen in de aanvraag, die kostbaar kunnen zijn.
Voorwaarden toestemming
Het innovatieve systeem zal minimaal aan BBT Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) en aan emissiegrenswaarden in het Bal moeten voldoen. Het bevoegd gezag zal beoordelen of dit is gewaarborgd en of hiervoor aanvullende eisen nodig zijn.
Als de gemeente toestemming wil geven, zet ze in elk geval de volgende onderdelen in de omgevingsvergunning of het maatwerkbesluit:
- De verwachte reductie van de emissie voor ammoniak, geur en fijnstof.
- Een risicofactor bovenop de verwachte reductie. Dit om te voorkomen dat tegenvallende meetresultaten gevolgen hebben voor de omgeving. De hoogte van de risicofactor kan het bevoegd gezag zelf bepalen.
- Voorschriften over de uitvoering, werking en monitoring van het systeem. De informatie hierover moet blijken uit de aanvraag en is vergelijkbaar met de informatie in een systeembeschrijving.
- Het indienen van een meetplan als dit niet bij het verzoek om toestemming zit.
- Voorschriften over gemaakte afspraken bij tegenvallende meetresultaten. Zie ook Risico's en maatregelen bij tegenvallende meetresultaten.
Voor het aanvragen en vergunnen van een proefstal is er een stappenplan.
Verplicht meten van proefstallen
Wanneer de gemeente een innovatieve stal of techniek toestaat, geldt voor de ondernemer een meetverplichting (Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 4.824). Het meten van de emissies moet binnen 2 jaar. In de Omgevingsregeling staat hoe de ondernemer de emissies laat meten. Er is een meetprotocol voor zowel ammoniak, geur als fijnstof (Omgevingsregeling, artikel 4.8).
De ondernemer kan een verzoek om maatwerk doen voor ontheffing van de meetplicht. Dit kan alleen als dezelfde innovatieve stal of techniek al op voldoende andere locaties wordt bemeten. De ondernemer moet in dit verzoek voor maatwerk aantonen dat dit gebeurt.
Meetrapport opsturen naar de gemeente
Zijn de metingen uitgevoerd? Dan stuurt de ondernemer het meetrapport naar de gemeente (Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 4.825). Het bevoegd gezag stuurt deze rapporten door naar de minister ter beoordeling. De rapporten kunt u indienen bij de TAP van de RVO (rav@rvo.nl). De TAP beoordeelt of de metingen voldoen aan het meetprotocol. Daarbij adviseert de TAP aan de minister over de emissiefactor en de bijbehorende systeembeschrijving.
Opname in de Omgevingsregeling
Het meten van de emissies is nodig om een emissiefactor te kunnen vaststellen. De minister neemt emissiefactoren op in de bijlage bij de Omgevingsregeling. Dit gebeurt pas als er voldoende stallen in de praktijk volgens het meetprotocol zijn gemeten.
In het meetprotocol staat hoeveel proefstallen er nodig zijn. Dit zijn er in de praktijk meestal 4. Bij enkele end-of-pipe-technieken, zoals luchtwassers, is voor ammoniak en fijnstof het meten van 2 stallen voldoende. Ook kan er case-control worden gemeten, waarbij op één locatie met techniek en zonder techniek wordt gemeten. In dat geval zijn er ook minder proefstallen nodig.
Risico's en maatregelen bij tegenvallende meetresultaten
Blijkt uit metingen dat de emissiereductie (erg) tegenvalt? Dan kan dit nadelige gevolgen hebben voor de omgeving. Het bevoegd gezag heeft dan een aantal mogelijkheden om bij te sturen:
- Het risico vooraf verkleinen door een risicofactor te gebruiken.
- Vooraf in de vergunning of het maatwerkbesluit vast te leggen welke acties nodig zijn bij tegenvallende resultaten. Bijvoorbeeld voorzienbare maatregelen of een stappenplan tot verbetering waarin wordt gekeken naar monitoring, onderhoud, aanpassing van het systeem.
- Achteraf, na de meting, de vergunning of het maatwerkbesluit aanpassen naar aanleiding van de verbeterstappen door het opnemen van specifieke voorschriften. Bijvoorbeeld over extra onderhoud of het aanpassen van (de werking van) het systeem.
- De vergunning of het maatwerkbesluit aanpassen met de gemeten emissiefactor. Dit zal mogelijk ook een wijziging van de vergunning betekenen als hierdoor niet meer wordt voldaan aan een geldende omgevingswaarde fijnstof of een geurnorm in het omgevingsplan. Een aanpassing kan zijn het toepassen van een andere of aanvullende techniek, of het anders uitvoeren van de activiteit.
Ondernemers hebben de mogelijkheid om contractueel aanvullende afspraken te maken met de leveranciers van het innovatieve systeem. Deze afspraken kunnen gaan over de kosten en verantwoordelijkheden bij het aanpassen van een systeem als het systeem na meten niet goed genoeg blijkt te presteren.