Wanneer is een (vloer)afscheiding verplicht?
Een afscheiding is verplicht bij een hoogteverschil van meer dan 1 meter tussen de rand van een voor personen bestemde vloer en de aangrenzende vloer of aangrenzend terrein of water.
Een afscheiding mag (bij regulier gebruik, zonder hulpmiddelen zoals schroevendraaier of steeksleutel) niet beweegbaar zijn.
Wanneer geldt geen verplichte afscheiding?
Een afscheiding is (dus) niet verplicht in een van de volgende gevallen:
- het hoogteverschil is maximaal 1 meter tussen de rand van een voor personen bestemde vloer en de aangrenzende vloer of aangrenzend terrein of water (artikel 4.20, lid 1 Bbl)
- er is geen sprake van een voor personen bestemde vloer (artikel 4.20, lid 1 Bbl)
- op de plek waar een trap of een hellingbaan aansluit op de vloer (artikel 4.20, lid 4 Bbl)
- bij de rand van een podium, vloer die aan een bassin grenst, laadvloer of perron (artikel 4.20, lid 5 Bbl)
Voor personen bestemde vloer
Een voor personen bestemde vloer (of ruimte) is gedefinieerd als 'vloer (of ruimte) waarvan het kenmerkende gebruik verbonden is met de aanwezigheid van personen' (bijlage I Bbl). Oftewel, bij regulier gebruik van de vloer zijn er mensen op aanwezig. Zoals een vloer van een:
- zolder die als slaapkamer dient
- technische ruimte waar personeel aanwezig is voor bediening van een installatie
Een vloer waar incidenteel iemand komt, is niet een voor personen bestemde vloer. Zoals een vloer van een:
- kruipruimte
- bergzolder
- vliering
- technische ruimte waar incidenteel een onderhoudsmonteur of inspecteur komt
- brug of viaduct waar incidenteel een inspecteur komt of die toegang biedt tot scheepvaartverkeersseinen en afsluitboomkasten
Zijkanten trap en hellingbaan
Bij een hoogteverschil vanaf 1 m, moeten de zijkanten van een trap een trapafscheiding hebben. Hetzelfde geldt voor een hellingbaan. Aan de zijkanten van de hellingbaan is daarnaast een geleiderand vereist. Deze randen moeten over de gehele lengte van de hellingbaan lopen, met een minimale hoogte van 4 cm (artikel 4.32 Bbl).
Afmetingen hellingbaan
Bij hoogteverschillen groter dan 0,02 m waarvoor een helling(baan) is vereist, moeten deze voldoen aan de afmetingen voor een hellingbaan (artikel 4.30 Bbl) en/of een hellingbaanbordes (artikel 4.31 Bbl). Bij hoogteverschillen tot 0,10 m kan worden volstaan met een steilere helling en tot 0,05 m nog steiler (artikel 4.30 Bbl).
Een hellingbaanbordes is niet vereist bij een maximaal hoogteverschil van 0,03 m (artikel 4.31 Bbl). Eén enkele hellingbaan mag geen hoogteverschil van meer dan 1 m overbruggen. Bij een groter hoogteverschil zal een tussenbordes moeten worden geplaatst, dat aan de afmetingseisen van artikel 4.31 Bbl voldoet. Een hellingbaanvloer is ook een onder een hellingshoek geplaatste vloer als bedoeld in artikel 4.78, lid 1 Bbl (vrije doorgang van een vluchtroute Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup)) en moet de in dat artikel voorgeschreven hoogte boven de vloer te hebben.
Artikel 4.80 Bbl stelt uit oogpunt van brandveiligheid eisen aan de doorstroomcapaciteit Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) van een hellingbaan als over die hellingbaan een vluchtroute voert. Het gaat dan om de doorstroomcapaciteit per meter vrije breedte van een ruimte, waarbij de hellingbaanvloer wordt gezien als de vloer van een ruimte. Genoemde eis kan maken dat de breedte groter moet zijn dan de in artikel 4.30 Bbl aangegeven breedte van ten minste 1,1 m. Bij lage hoogteverschillen, tot 5 mm en tussen 5 en 10 mm, kan worden volstaan met een minder flauwe helling. De toegevoegde afmetingen van de helling zijn overgenomen uit de NEN 9120: 2025 nl, de Nederlandse uitwerking van NEN-EN 17210 'Prestatie-eisen voor toegankelijkheid en bruikbaarheid van gebouwen'.
Hoogte (vloer)afscheidingen
De algemene regel is dat, als een vloerafscheiding vereist is, deze minimaal 1 m hoog moet zijn. Maar in bepaalde situaties geldt een andere hoogte-eis (artikel 4.21 Bbl).
Minimale hoogte van 1,3 m
- Voor afscheidingen die zich bevinden op bouwwerken geen gebouw zijnde (zoals bruggen, viaducten). De minimale hoogte van 1,3 m geldt alleen als de vloerafscheiding direct naast een pad of strook voor fietsers of bromfietsers ligt. De minimale hoogte geldt ook bij het verbouwen van de afscheiding (artikel 5.10a Bbl). Bij alleen onderhoud aan bijvoorbeeld het wegdek van een brug geldt de verplichting niet.
Minimale hoogte van 1,2 m
- Als het hoogteverschil tussen een vloer en een aangrenzende vloer, terrein of water groter is dan 13 m.
Minimale hoogte van 0,85 m
- Voor borstweringen (vaste afscheidingen bij een wel of niet-beweegbaar raam). Zo’n vaste borstwering is trouwens niet nodig bij een raam op de begane grond, als het hoogteverschil met het aansluitende terrein kleiner is dan 1 m.
- Voor afscheidingen naast een trap of een hellingbaan. Bij een trap meet u de hoogte vanaf de voorkant van de tredevlakken. Bij een hellingbaan meet u, net als bij een gewone vloer, de hoogte boven de vloer.
Minimale hoogte van 0,7 m
- Voor afscheidingen, als de hoogte en de breedte van de afscheiding bij elkaar opgeteld minimaal 110 cm zijn. Dit betekent dat de afscheiding, bij een hoogte van 70 cm, een breedte van minimaal 40 cm moet hebben. De minimale som van 110 cm voor breedte en hoogte, biedt voldoende zekerheid dat iemand die tegen de afscheiding valt, er niet overheen slaat.
Openingen in (vloer)afscheidingen
De toelaatbare opening bepaalt u met de tabel 4.19 van het Bbl, waarin de doorsnede van een bol staat. Past die bol door de opening, dan is de opening te groot. De basisregels voor de openingen in een afscheiding staan in artikel 4.22, lid 1 van het Bbl.
De eerste 0,7 m van een afscheiding boven de vloer of een tredevlak mag géén opening breder dan 10 cm hebben. Dit geldt voor alle gebruiksfuncties Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) met uitzondering van:
- de industriefunctie
- de gebruiksfunctie 'bouwwerken geen gebouw zijnde'
- gedeelte van een gebouw dat niet bestemd is voor kinderen jonger dan 12 jaar
U mag een vloerafscheiding op maximaal 5 cm afstand (horizontaal) van de rand van de vloer plaatsen. Zo voorkomt u dat mensen door zo’n opening vallen of erin bekneld raken.
Onderbrekingen in de bovenregel van een afscheiding mogen maximaal 10 cm breed zijn.
Voorkomen van overklauteren
Het is belangrijk om te voorkomen dat kleine kinderen over een vloerafscheiding kunnen klimmen (overklauteren). Daarom mag een vloerafscheiding op een hoogte van 0,2 m en op 0,7 m boven een vloer, een tredevlak of een hellingbaan, géén opstapmogelijkheden hebben. Er mag dus in de vloerafscheiding bijvoorbeeld geen horizontaal vlak zijn waarop een kindervoetje past. Deze eis geldt ook weer voor alle gebruiksfuncties, behalve de industriefunctie en de gebruiksfunctie 'bouwwerken geen gebouw zijnde'.