Toetsen aan BBT-conclusies met een emissieniveau (BAT-AEL)
De emissiegrenswaarden van een installatie in normale bedrijfsomstandigheden zijn niet hoger dan de emissieniveaus in de BBT-conclusies. Dat staat in artikel 8.27, lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Daarnaast is de vergunningverlener verplicht andere voorschriften in de vergunning op te nemen, zoals eisen over monitoring.
De BAT-AEL bestaat uit een range die aangeeft wat het met BBT geassocieerde emissieniveau is op brancheniveau. De vergunningverlener vertaalt de BBT-conclusie naar een emissiegrenswaarde in de vergunning. Daarbij beoordeelt de vergunningverlener wat BBT is voor een specifiek bedrijf.
Europees level playing field
Level playing field is in de memorie van toelichting van de Omgevingswet omschreven als een rechtvaardigheidsprincipe. Dit houdt in dat onder gelijke omstandigheden voor iedereen gelijke regels gelden. Een hoog beschermingsniveau van milieu en gezondheid is het uitgangspunt van de Richtlijn industriële emissies en veehouderijen (Rie) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) en van Nederlandse wetgeving.
De BBT-conclusies bestaan uit een range, waardoor de Richtlijn industriële emissies beoordelingsruimte geeft aan het bevoegd gezag om te bepalen wat BBT is voor een individueel bedrijf. Dit kan ook laag in de BBT-range zijn. Locatie specifieke milieuomstandigheden en verschillen in beleidsambities per gemeente of regio kan leiden tot verschillende uitkomsten waaronder laag in de BBT-range.
Beoordelingsvrijheid bij uitvoeren BBT-toets
Het bedrijf moet de beste beschikbare technieken (BBT) toepassen om de leefomgeving te beschermen. Bij BBT gaat het om de meest doeltreffende technieken en maatregelen die de emissies van een milieubelastende activiteit zo veel mogelijk voorkomen. Of als dat niet mogelijk is, de emissies zoveel mogelijk beperken.
Het bevoegd gezag heeft dus beoordelingsvrijheid bij het uitvoeren van de BBT-toets. Het bevoegd gezag mag die beoordelingsvrijheid zo invullen dat zij alleen nog de best presterende BBT als referentiepunt accepteren voor het bepalen van een geassocieerde emissiegrenswaarde. Uit de gegevens bij de aanvraag moet dus blijken dat het aangevraagde alternatief het milieuvriendelijkste alternatief is dat nog redelijkerwijs van het bedrijf verlangd kan worden.
Aantoonplicht bedrijven bij een aanvraag
Bedrijven moeten voldoen aan BBT conclusies. In deze Europese documenten staan emissieranges, die gehaald kunnen worden met toepassing van de Beste Beschikbare Techniek (BBT). Deze emissieranges (BAT AEL) zijn gebaseerd op prestaties van Europese referentie-installaties. Er zijn dus installaties die met BBT maatregelen een emissie-eis aan de onderkant van de BAT-AEL range halen.
Bedrijven moeten bij een aanvraag aantonen waarom een emissiegrenswaarde aan de onderkant van de BAT-AEL range voor hen niet haalbaar. Dit doen ze door inzicht te geven in de technieken die ze gaan toepassen om emissies te voorkomen, of als dat niet mogelijk is, te verminderen. Daarbij moeten ze ook informatie geven over alternatieven die ze hebben bestudeerd. Dit volgt uit artikel 7.27, onder a, onderdelen 6o en 9o van de Omgevingsregeling. Aanvragen waarin deze informatie niet of onvoldoende wordt gegeven, kunnen door het bevoegd gezag buiten behandeling worden gelaten.
Informatie opvragen bij een ambtshalve wijziging
Voor IPPC installaties gelden twee actualiseringsverplichtingen. Deze verplichtingen kunnen leiden tot een ambtshalve aanpassing van de vergunning. Bij een ambtshalve aanpassing kan het bevoegd gezag op basis van artikel 16.56 en artikel 15.38 van de Omgevingswet gegevens opvragen. Een manier om daar invulling aan te geven is het opnemen van een onderzoeksverplichting in de vergunning. Daarin kan bijvoorbeeld aan de vergunninghouder gevraagd worden om te onderzoeken of en hoe de onderkant van de BAT AEL-range haalbaar is.
Strengere emissiegrenswaarde
Het bevoegd gezag kan zo nodig een strengere emissiegrenswaarde opleggen. Dat staat in artikel 8.30 van het Bkl. Een strengere emissiegrenswaarde ligt lager dan de onderkant van de BAT-AEL range. Ook kan het bevoegd gezag een minder strenge emissiegrenswaarde opleggen. Dat staat in artikel 8.28 van het Bkl. Een minder strenge emissiegrenswaarde ligt hoger dan de bovenkant van de BAT-AEL range.
Normale bedrijfsomstandigheden
De BAT-AEL gaat over de brandbreedte van emissieniveaus in normale bedrijfsomstandigheden. Dat staat in artikel 8.27, lid 3 van het Bkl. Bij de BBT-conclusies en de bijbehorende BREF staat doorgaans wat de normale procesomstandigheden voor een sector zijn.
De Richtlijn industriële emissies (Rie) geeft aan wat niet onder normale bedrijfsomstandigheden valt. Dat staat in artikel 17, lid 1f van de Rie. Niet-normale bedrijfsomstandigheden zijn:
- starten van een installatie
- stilleggen
- lekkages
- storingen
- korte stilleggingen
- bedrijfsbeëindiging
BBT bij bestaande installaties
De vergunningverlener kan bij een bestaande installatie nagaan welke emissieniveaus de installatie haalt met de technieken uit de vergunningaanvraag of de verleende vergunning. De volgende factoren zijn bepalend voor deze emissieniveaus:
- zuiverheid en kwaliteit van eindproduct
- ontwerp, bouw, omvang en capaciteit van de installatie
- gebruikte grondstoffen
Meer informatie over de motivatie voor de onderbouwing van de BBT emissieniveaus staat in het hoofdstuk Techniques to consider in the determination of BAT van de BREF documenten. Vooral de informatie onder het kopje 'environmental performance and operational data' is van belang.
De doelstelling van de Richtlijn industriële emissies is de emissie zoveel mogelijk te beperken door de beste beschikbare technieken toe te passen. Het bevoegd gezag moet beoordelen waar het emissieniveau voor een specifieke installatie in de bandbreedte van de BBT-conclusie ligt. Dit is dus niet automatisch de bovenkant van de bandbreedte.
BBT bij nieuwe installaties
Bij een nieuwe installatie moet de vergunningverlener ervan uitgaan dat door toepassing van de beste beschikbare technieken de installatie beter zal presteren dan bestaande installaties. Daardoor zal het BBT-niveau vaak aan de onderkant van de bandbreedte liggen.
Emissiewaarden met andere waarden, perioden of referentieomstandigheden
Het bevoegd gezag mag emissiegrenswaarden vaststellen met andere waarden, perioden of referentieomstandigheden. Dat staat in artikel 8.27, lid 2 van het Bkl. Wel moeten de monitoringsresultaten dan een vergelijking met de BAT-AEL-waarden mogelijk maken. Deze vergelijking moet laten zien dat dit beneden de bovenkant van de bandbreedte van de BAT-AEL zit.
Voorbeeld andere waarde en referentieomstandigheid
In de BBT-conclusie staat een emissieniveau dat geldt bij een zuurstofpercentage van 6%. De vergunningverlener kiest ervoor om in de vergunning een emissieniveau op te nemen dat geldt bij een zuurstofpercentage van 17%. De waarde van het emissieniveau verschilt hierdoor van de waarde in de BBT-conclusie. Maar bij omrekening van de emissiewaarde bij een zuurstofpercentage van 17% naar een emissiewaarde bij een zuurstofpercentage van 6% voldoet deze andere waarde in de vergunning dus wel aan de BBT-conclusie.
Opbouw BBT-conclusie met een emissieniveau (BAT-AEL)
De beschrijving van een BBT-conclusie met een emissieniveau bestaat uit:
- een bandbreedte van emissieniveaus
- een eenheid. Bijvoorbeeld mg/Nm3 of mg/l
- de referentie-omstandigheden. Bijvoorbeeld standaardomstandigheden voor luchtemissies (273,15 K, 101,3 kPa, in droog rookgas, standaard zuurstofconcentratie)
- de middelingsperioden, bijvoorbeeld half uur-, uur-, dag-, 48-uur- of kalendermaandgemiddelden
- voor zover nodig en als de onderbouwing van de gegevens dit toelaat kan het emissieniveau ook uitgedrukt zijn in een gemiddelde over een korte periode en lange periode
Betekenis van het 'kleiner-dan'-teken (<) in de bandbreedte van een emissieniveau
Soms staat in de bandbreedte van een emissieniveau een 'kleiner-dan-teken' (<). Bijvoorbeeld BBT-conclusie 16 van de BREF voor de productie van glas: 'Het BBT-emissieniveau voor stofemissies afkomstig uit smeltovens is <10-20 mg/Nm3.'
Dit houdt in dat het IPPC-bureau op basis van gegevens van referentie-installaties geen goede ondergrens kon afleiden. Met de beschreven technieken kunnen dus lagere emissies haalbaar zijn.