Onderzoek naar asbest in bodem en puin
Is er een verdenking op asbest in de (water)bodem, grond, baggerspecie of in puinlagen? Dan is er, afhankelijk van de situatie, sprake van verschillende regels, normen en erkenningen bij het uitvoeren van bodemonderzoek.
Normdocumenten
Bij het uitvoeren van (water)bodemonderzoek kunt u de volgende normdocumenten gebruiken. Ze zijn aangewezen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup), de Omgevingsregeling, de Regeling bodemkwaliteit 2021, de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006, de Regeling nadere voorschriften asbestwegen milieubeheer en de Productenregeling asbest. Het gaat om:
- NEN 5717:2017 nl: Bodem – Waterbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek
- NEN 5725:2017 nl: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek
- NEN 5707:2015/C2:2017 nl: Bodem – Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond (voor bodem en grond met minder dan 50% bodemvreemd materiaal)
- NEN 5897:2015/C2:2017 nl: Inspectie en monsterneming van asbest in bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat (voor onderzoek naar analyse van bodem met meer dan 50% bodemvreemd materiaal en puingranulaat)
- NEN 5720: 2017 nl: Bodem – Waterbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch onderzoek (ook onderzoek naar asbest in de waterbodem)
- NEN 5896:2003 nl: Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatiemicroscopie (voor analyse van asbestverdachte materialen)
- NEN 5898:2015/C1:2016 nl: Bepaling van het gehalte aan asbest in grond, waterbodem, bouw- en sloopafval en granulaat (voor analyse van grond, baggerspecie en puingranulaatmonsters)
De normdocumenten NEN 5707, NEN 5720 en NEN 5897 zijn verkrijgbaar via de website van het NEN.
Erkenningsplicht milieuhygiënisch veldwerk bij bodemonderzoek asbest
Voor het uitvoeren van onderzoek naar asbest zijn erkenningen nodig. Dit betekent dat de organisatie en de persoon die het milieuhygiënisch veldwerk of de monsterneming uitvoert, moet beschikken over een erkenning en moet werken volgens het normdocument. Het gaat om erkenningen voor de volgende normdocumenten:
- Bij een landbodemonderzoek naar asbest (<50% bodemvreemd materiaal) volgens NEN 5707 is een erkenning voor BRL SIKB 2000 en protocol 2018 vereist.
- Bij een waterbodemonderzoek naar asbest volgens NEN 5720 geldt een erkenningsplicht voor BRL SIKB 2000 en protocol 2003.
- Bij partijkeuringen naar asbest in grond geldt een erkenningsplicht volgens BRL SIKB 1000 en protocol 1001.
- Bij een onderzoek naar asbest in verhardingslagen (geen partijkeuring) en in grond (>50% bodemvreemd materiaal) volgens NEN 5897 geldt voor het veldwerk geen erkenningsplicht. Dat is zo omdat dit type veldwerk buiten het toepassingsgebied van de BRL 2000 valt.
- Bij een partijkeuring van een partij niet-vormgegeven bouwstoffen, inclusief onderzoek op asbest, geldt een erkenningsplicht voor BRL SIKB 1000 en protocol 1002.
De protocollen 1001, 1002, 2003 en 2018 zijn te vinden op de website van het SIKB. Met Erkenningen zoeken (rijkswaterstaat.nl) kan iedereen nagaan of een organisatie of persoon erkend is voor een bepaalde werkzaamheid.
Normering
De landelijke normen voor asbest in grond, bodem en puingranulaat zijn vastgesteld op 100 mg/kg gewogen gehalte. Het gewogen gehalte is het serpentijngehalte vermeerderd met tienmaal het amfiboolgehalte. Deze waarde geldt zowel als interventiewaarde bodemkwaliteit, als kwaliteitseis bij het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. De interventiewaarde bodemkwaliteit voor asbest in grond is opgenomen in bijlage IIA van het Bal. Bovendien is het de maximale waarde voor de klasse 'zwart niet-vluchtig' vanuit CROW-publicatie 400 'Werken in en met verontreinigde bodem’ en staat de norm in het Besluit asbestwegen milieubeheer.
Berekening gewogen asbestgehalte
De vezels bij amfiboolasbest (onder andere crocidoliet en amosiet) zijn rechter en daardoor stekeliger dan bij serpentijnasbest (onder andere chrysotiel) waarvan de vezels meer gekruld zijn. De rechte vezels van amfiboolasbest kunnen makkelijker en meer schade aanrichten. Het is daarom nodig om het gehalte aan amfiboolasbest met een factor 10 te vermenigvuldigen, omdat amfiboolasbest schadelijker is voor de gezondheid. Het resultaat van deze berekening is het gewogen asbestgehalte, dat de deskundige gebruikt bij het toetsen aan de normen.
Kwaliteitseisen asbest
De kwaliteitseisen voor asbest in grond, baggerspecie en bouwstoffen zijn opgenomen in de bijlagen A (bouwstoffen) en B (grond of baggerspecie) van de Regeling bodemkwaliteit 2021. De waarde van 100 mg/kg (gewogen gehalte) geldt als eis, mits het asbest niet opzettelijk aan de bouwstof, grond of baggerspecie is toegevoegd. Ook staat deze waarde van 100 mg/kg (gewogen gehalte) in artikel 2 van het Besluit asbestwegen milieubeheer.
Bodemverontreiniging na 1 juli 1993
Wanneer een verontreiniging met asbest is veroorzaakt na 1 juli 1993, is dit een overtreding van de zorgplicht. Bij het herstellen van een zorgplichtsituatie geldt, net als voor alle andere stoffen, dat de initiatiefnemer moet terugsaneren tot onder de rapportagegrens. Voor asbest ligt deze op 1 mg/kg.
Bepaling humane risico's van bodemverontreiniging met asbest
Voor asbest geldt dat sprake is van een historische verontreiniging wanneer deze voor 1 juli 1993 is veroorzaakt. Deze datum valt samen met de inwerkingtreding van het Productenbesluit asbest. Sinds dat moment is het gebruik en verhandelen van asbest in Nederland verboden.
Om vast te stellen of een verontreiniging met asbest in de bodem risico's kan geven voor het huidig of toekomstig gebruik, kan een deskundige de Risicotoolbox bodem van het RIVM gebruiken. Voor asbest is geen Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) opgenomen in bijlage Vb van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De wijze van vaststelling van humane risico's in de Risicotoolbox is afgeleid van de bepaling van humane risico's uit bijlage 3 Milieuhygiënisch saneringscriterium bodem, protocol asbest uit de voormalige Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013. Het bepalen van de risico's van een bodemverontreiniging met asbest is relevant bij het vaststellen of sprake is van een toevalsvondst op of in de bodem.
Nut en noodzaak SEM-analyse bij vermoeden van respirabele vezels
Soms is het bij onderzoek naar asbest nodig om aandacht te besteden aan respirabele vezels. Bij respirabele vezels gaat het om stofdeeltjes met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 micrometer. In dat geval is een SEM-analyse aanbevolen. Een SEM-analyse is een elektronenmicroscopische analyse waarbij de kleinste deeltjes detecteerbaar zijn. Analyse op de respirabele asbestvezels is in de volgende situaties aan te raden:
1. als er een specifieke verdenking voor respirabele vezels is vanuit het vooronderzoek, bijvoorbeeld bij:
- locaties waar asbesthoudend isolatiemateriaal is gebruikt, zoals bovengrondse leidingstraten of procesinstallaties die geërodeerd kunnen zijn
- locaties bij geërodeerde asbestdaken
- locaties waar met asbest verontreinigd havenslib is toegepast als bekend is dat het slib afkomstig is uit havens waar overslag van asbest heeft plaatsgevonden
Afhankelijk van de situatie is het daarbij aan te raden om bij het onderzoek uit te gaan van een dunnere laag dan 0,5 meter, als deze specifiek verdacht is op het voorkomen van respirabele vezels. Een voorbeeld hiervan is de toplaag van de bodem onder een geërodeerd asbestdak waarbij geen dakgoot aanwezig is.
2. Als de reguliere asbestanalyse (fracties 0,5-20 mm) aanwijzingen geeft op asbest in de fractie <0,5 mm, te weten:
- aanwezigheid van asbest in de kleinere fracties binnen deze range
- aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest
- indicatief aangetoonde verdachte vezels in de fractie <0,5 mm
3. In het kader van een risicobeoordeling voor asbest. Zie risicotoolbox bodem van het RIVM. In dat geval richt de SEM-analyse zich op de contactzone (bovenste 2 cm) om te bepalen of er sprake is van spoedeisendheid.
Voor de interpretatie van het asbestgehalte dat volgt uit de SEM-analyse (<0,5 mm) is nog het volgende van belang:
- Dit gehalte moet het onderzoeksbureau optellen bij het gehalte zoals dat is bepaald uit de fractie 0,5-20 mm (grondmengmonster) en >20 mm (verzamelmonster grovere delen). Dit om te bepalen of u boven de interventiewaarde komt.
- Daarnaast moet het onderzoeksbureau bij bodemonderzoek gericht op het bepalen van de risico's van een verontreiniging dit gehalte separaat toetsen aan de risiconorm van 10 mg/kg (SRC-arbo en SRC-humaan).
- Het is in de praktijk mogelijk dat het asbestgehalte niet boven de interventiewaarde bodemkwaliteit komt, maar het gehalte aan respirabele vezels wel de risiconorm overschrijdt. In een dergelijke situatie kan graafwerk in principe plaatsvinden onder de milieubelastende activiteit Graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit. Gemeenten kunnen voor deze situatie in het omgevingsplan eventueel een regel opnemen die borgt dat bouwen op zo'n verontreiniging niet mogelijk is zonder sanerende maatregelen. Uiteraard blijven, vanwege de overschrijding van de SRC-arbo-waarde, veiligheidsmaatregelen volgens CROW-publicatie 400 van toepassing.
Verder lezen:
- Onderzoek vereenvoudiging aanpak toplaag onder geërodeerde asbestdaken
- Rapportage Beleidsinbedding inspoelzones asbestdaken
Bodemonderzoek naar asbest bij asbestdaken
Bij bouwwerkzaamheden kunnen bouwmaterialen in de bodem zijn beland. Daarom zijn asbesthoudende gebouwen en/of gebouwen met een asbestdak een verdenking voor asbest in de bodem. Daarnaast kan door erosie van uitpandige asbesthoudende materialen tijdens de levensduur van het gebouw asbest in de bodem terechtkomen. Dit speelt met name bij asbestdaken. Hier kunnen onder invloed van wind en neerslag bij de afwezigheid van een dakgoot, respirabele vezels in de drupzone langs het gebouw belanden. Uit onderzoek blijkt dat de asbestvezels vooral voorkomen in de toplaag van de bodem, meestal tot een diepte van circa 10 cm. Dit gebeurt langs een horizontale zone van 1 meter vanaf de dakrand. Een goed bodemonderzoek is daarom noodzakelijk om deze toplaag als separate verdachte laag (in plaats van de standaarddikte van 0,5 m) te onderzoeken. Dat is inclusief een SEM-analyse op respirabele vezels.
Noodzaak van bodemonderzoek naar asbest bij puin in de bodem
De aanwezigheid van puin kan een aanwijzing zijn dat de partij grond of baggerspecie of de bodem asbesthoudend materiaal bevat. Dit betekent dat u bij het aantreffen van puin nader moet onderbouwen of sprake is van een asbestverdachte locatie of partij.
Motivatie voor asbestverdacht of onverdacht
Kan het onderzoeksbureau voldoende onderbouwen of motiveren dat het puin en/of puingranulaat gezien typering, ouderdom, bijmengingen en vooronderzoek niet te relateren is aan asbest? Alleen dan mag het onderzoeksbureau de locatie of de partij als asbest-onverdacht beschouwen. Kan het onderzoeksbureau onvoldoende onderbouwen of motiveren dat in het aanwezige puin en granulaat geen asbest voorkomt? Dan moet het onderzoeksbureau de locatie of de partij altijd als asbestverdacht beschouwen. En is (fysiek) onderzoek op de aanwezigheid van asbest noodzakelijk.
NEN 5717 (voor de waterbodem) en NEN 5725 (voor de landbodem) geven aan hoe te motiveren is dat het onderzoeksbureau de locatie of de partij als onverdacht kan beoordelen. Ondanks de aanwezigheid van puin is er dan toch geen noodzaak om een fysiek asbestonderzoek uit te voeren. Dit kan op basis van een vooronderzoek volgens NEN 5717 en NEN 5725. Dit gebeurt in combinatie met visuele waarnemingen tijdens de terreinverkenning voorafgaand aan het veldwerk. Het is daarom belangrijk om de aard en het voorkomen van het puin goed te beschrijven in de rapportage.
Bij wegen en paden is het van belang om na te gaan of in het verleden gaten in de weg zijn opgevuld met asbestverdacht puin. Dit komt vaak voor bij onverharde wegen in het buitengebied. Vaak is hiervoor (bouw)puin uit de directe omgeving gebruikt. Hierdoor kan zeer plaatselijk (geconcentreerd) asbesthoudend puin voorkomen.
Wijziging onderzoeksopzet
Ook tijdens het veldwerk kan het onderzoeksbureau of het veldwerkbureau (onverwacht) puin of puinbijmenging aantreffen. In dat geval is sprake van een dusdanige wijziging ten opzichte van het vooronderzoek dat deze nieuwe informatie moet leiden tot aanpassing van de onderzoeksopzet. Een uitzondering is wanneer het puin slechts sporadisch voorkomt.
Relatie aanwezigheid puin en verdenking asbest
Bijlage A van NEN 5725 licht de relatie tussen de aanwezigheid van puin en de verdenking op asbest toe. Daar staat onder andere: 'Of puin daadwerkelijk asbestverdacht is, is onder andere afhankelijk van het type puin dat aanwezig is, het historisch gebruik van de locatie (bijvoorbeeld op welk moment het puin is geproduceerd of in de bodem terecht gekomen) en de hoeveelheid puinbijmenging'.
Onderdeel A.4 van NEN 5725 gaat over de verschillende soorten puin. Bij puingranulaat is er een relatie met de ouderdom (moment van productie). De uitleg over de verdenking op asbest bij het aantreffen van asbest in puin en granulaat staat vermeld in onderdeel A.4 van NEN 5897.
In 2018 is een onderzoek uitgevoerd om de relatie tussen het voorkomen van puin in de bodem en de daadwerkelijke aanwezigheid van asbest in de bodem nader te onderzoeken. Lees meer hierover in het rapport Statistische analyse van de relatie puin in de bodem en de aanwezigheid van asbest.
Richtlijn tijdelijke uitname (relatie puin in de bodem en asbest)
Naar aanleiding van het onderzoek 'Statistische analyse van de relatie puin in de bodem en de aanwezigheid van asbest' door TNO heeft een werkgroep met vertegenwoordigers uit de uitvoeringspraktijk in 2019 een Richtlijn tijdelijke uitname asbest en puin ontwikkeld. Deze beschrijft hoe u veilig en verantwoord kunt omgaan met puinhoudende grond in relatie tot de mogelijke aanwezigheid van asbest.
De richtlijn is alleen van toepassing op werkzaamheden in de bodem waarbij sprake is van tijdelijke uitname en terugplaatsen van grond, zonder dat daarbij sprake is van afvoer van grond. De richtlijn gaat over de scope van het vooronderzoek en geeft handvatten voor het (onverwacht) aantreffen van puin of asbestverdacht materiaal tijdens het werk. In deze situatie kunt u ervan uitgaan dat uitvoering van het tijdelijk uitnemen kan plaatsvinden onder de regels voor de milieubelastende activiteit Graven in bodem met een kwaliteit kleiner dan of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Let op: als sprake is van een asbestweg, is het volgens het Besluit asbestwegen milieubeheer niet toegestaan om de uitgenomen bodem en/of puin weer terug te brengen. Op dat moment ontstaat namelijk een nieuwe asbestweg en dat is niet toegestaan.
Asbestverdacht puin in partijen grond
Het onderzoeksbureau kan een partij als asbestverdacht beschouwen als:
- bekend is dat in een te keuren partij grond of baggerspecie bijmengingen met asbestverdacht puin aanwezig zijn
- het onderzoeksbureau of veldwerkbureau voorafgaand aan of tijdens de monsterneming puin waarneemt in een te keuren partij
Kan het onderzoeksbureau in een vooronderzoek voldoende motiveren dat deze verdenking onterecht is? Dan hoeft het onderzoeksbureau de partij niet specifiek op asbest te onderzoeken. Anders is wel onderzoek naar asbest nodig bij de partijkeuring. De Raad van State heeft dit bevestigd met een uitspraak in een zaak tussen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en een onderzoeksbureau. Lees meer hierover in het nieuwsbericht 'Puin op locatie, betekent risico op asbest' op de website van de ILT.
Voor de uitleg van het begrip 'asbestverdacht' in protocol 1001 (Monsterneming voor partijkeuringen grond en baggerspecie) verwijst de Raad van State naar de definitie uit NEN 5725 en NEN 5707. Bijlage E van NEN 5707 (nu bijlage A van NEN 5725) geeft handvatten voor de beoordeling en motivatie of de aanwezigheid van puin wel of niet leidt tot een verdenking op asbest.
Uit voorinformatie bij een partijkeuring kan blijken dat eerder volgens NEN 5707 of NEN 5897 uitgevoerd fysiek asbestonderzoek beschikbaar is. Als daaruit blijkt dat in de bodem geen asbest is aangetoond, is het niet nodig om de partij alsnog op asbest te onderzoeken bij de partijkeuring. Zelfs als er puin aanwezig was. De verdenking is dan namelijk verworpen. De eerder uitgevoerde onderzoeken moeten dan wel in de rapportage van de partijkeuring staan, ter motivatie van het gehanteerde stoffenpakket waarop de partijkeuring is uitgevoerd.
Onderzoek naar asbest in puinlagen
Het kan zijn dat de kwaliteit van een puinlaag niet bekend is, terwijl uit het vooronderzoek volgens bijlage A van NEN 5725 blijkt dat de puinlaag asbestverdacht is. Dan is het volgens CROW-publicatie 400 bij voorgenomen graafwerk in deze puinlaag noodzakelijk om de puinlaag volgens NEN 5897 te onderzoeken. Op deze manier kan het onderzoeksbureau vaststellen of de puinlaag asbesthoudend is. En of er maatregelen en voorzieningen nodig zijn om veilig te kunnen werken. Dit is ook van belang voor de eventuele afvoer naar een erkend verwerker. Dit kan in combinatie met eventueel (indicatief) samenstellings- en uitloogonderzoek naar de kwaliteit van andere chemische stoffen,
Asbestweg
Voldoet een puinlaag aan de definitie van een asbestweg? Dan is het Besluit asbestwegen milieubeheer van toepassing als asbest voorkomt. Dit geldt overigens ook voor bodemlagen met minder dan 50% puin die wel onderdeel zijn van de wegconstructie. Dergelijke lagen moet u volgens NEN 5707 (in plaats van NEN 5897) laten onderzoeken. Dus niet het percentage bijmengingen met bodemvreemd materiaal, maar de functie van de weg- of erfverharding bepaalt of sprake is van een asbestweg.
Elders toepassen puinlaag
Als iemand een puinlaag elders wil toepassen als bouwstof onder de regels voor het toepassen van bouwstoffen, verplicht het Bal om van de toe te passen partij een milieuverklaring bodemkwaliteit te hebben. Bij een verdenking op asbest betekent dit dat de toepasser de partijkeuring volgens BRL SIKB 1000 en protocol moet aanvullen met een partijkeuring op asbest volgens NEN 5897.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.