Veelgestelde vragen graven en saneren
De initiatiefnemer bepaalt in principe de begrenzing van de saneringslocatie. De sanering is vaak gekoppeld aan een activiteit. Een voorbeeld hiervan is de voorgenomen bouw van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. In dat geval moet de begrenzing van de saneringslocatie wel aansluiten op de begrenzing van de bodemgevoelige locatie. Een deelsanering behoort dus tot de mogelijkheden.
Er kunnen zich verschillende situaties voordoen. Hieronder zijn er twee voorbeeldsituaties uitgewerkt om toe te lichten wat de begrenzing is van de saneringslocatie bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie:
- De verontreiniging (overschrijding van de waarde toelaatbare kwaliteit bodem uit het omgevingsplan) strekt zich verder uit dan de bodemgevoelige locatie. Dan komt in horizontale richting de grens van de saneringslocatie overeen met de grens van de bodemgevoelige locatie. De saneringsplicht is namelijk gekoppeld aan de activiteit, dus er hoeft niet verder gesaneerd dan voor de activiteit nodig is. In verticale richting (diepte) is er geen begrenzing. De sanering kan plaatsvinden volgens de algemene regels van de milieubelastende activiteit saneren door het aanbrengen van een afdeklaag of door het verwijderen van de verontreiniging.
- De bodemgevoelige locatie is groter dan de verontreiniging (overschrijding van de waarde toelaatbare kwaliteit). Bij de saneringsaanpak verwijderen van de verontreiniging bepaalt dan zowel in horizontale als verticale richting de bodemfunctieklasse (meestal is dat wonen) de terugsaneerwaarde. Dit gaat dus niet alleen om grond die verontreinigd is tot boven de interventiewaarde, maar ook om de mogelijk aanwezige grond met kwaliteitsklasse Industrie. Voor de saneringsaanpak afdekken van de verontreiniging staat niet in het Bal gedefinieerd welk gedeelte van de verontreiniging precies afgedekt moet worden.
Het is niet toegestaan om de grens van de saneringslocatie op de interventiewaarde contour te leggen met als enige doel om daarmee te een toekomstige saneringsplicht te voorkomen bij een toekomstige ontwikkeling. Wel heeft de initiatiefnemer de mogelijkheid om een afwijkende saneringsaanpak voor te stellen door het aanvragen van een maatwerkvoorschrift bij het bevoegd gezag. Hierbij kan de initiatiefnemer bijvoorbeeld een andere terugsaneerwaarde voorstellen als de terugsaneerwaarde die uit artikel 4.1241 van het Bal volgt binnen de saneringslocatie niet realistisch of redelijk is. Dit geldt ook voor het niet (volledig) kunnen saneren van een deel van de saneringslocatie, bijvoorbeeld als gevolg van een (monumentale) boom die behouden moet blijven.
Deze vraag is besproken in de werkgroep bodemregels in de Omgevingswet, waaraan vertegenwoordigers van decentrale overheden deelnemen. De werkgroep heeft het volgende advies gegeven over dit vraagstuk:
Voorop staan de regels voor zorgvuldig graven, die voorschrijven dat initiatiefnemers partijen van verschillende kwaliteitsklassen gescheiden ontgraven. Maar in de bovenste laag van met name regelmatig geroerde stedelijke bodems is regelmatig sprake van een heterogene bodemkwaliteit. Daarbij zijn de eventueel hogere gehalten van stoffen die zijn aangetroffen in een verkennend onderzoek of voorkomen in de dataset die ten grondslag ligt aan de bodemkwaliteitszone uit de bodemkwaliteitskaart, niet altijd te koppelen aan een individuele bron en ook niet ruimtelijk zijn te onderscheiden van de lagere gehalten van stoffen die zijn aangetroffen in datzelfde verkennende onderzoek of de bodemkwaliteitszone. Omdat er in die situatie geen onderscheid in partijen is te maken, is er sprake van het ontgraven van een enkelvoudige heterogeen verontreinigde partij. In het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan in een dergelijk geval uitgegaan worden van de gemiddeld aangetroffen gehalten, op basis van bodemkwaliteitskaart of verkennend onderzoek, als indicatie van de kwaliteitsklasse van de partij die is onderzocht. Dat laatste is relevant met het oog op artikel 5.11 derde lid van de Rbk 2022, dat moet worden toegepast bij het toekennen van een (indicatieve) bodemkwaliteitsklasse ‘matig’ of ‘sterk’ aan de partij die wordt onderzocht via een partijkeuring.
Het verdient aanbeveling om in geval van een heterogene verontreiniging in het vooronderzoek volgens NEN 5725 expliciet aandacht te schenken aan het feit dat er sprake is van een heterogene verontreiniging. En te onderbouwen dat een verdere uitkartering van de verontreiniging en separate ontgraving van in meer en mindere mate verontreinigde partijen niet uitvoerbaar is. In dat geval kan de indicatieve indeling in kwaliteitsklassen van de te keuren partij plaatsvinden op basis van de gemiddeld in de bodem aangetoonde gehalten. Dat is in lijn met het tweede lid van artikel 5.11 van de Rbk 2022.
Het kan daarom in de praktijk zo zijn dat bij de milieubelastende activiteit graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarden bodemkwaliteit, slechts sprake is van de afvoer van een partij grond (indicatief) ingedeeld in een kwaliteitsklasse ‘wonen’ of ‘industrie’ op basis van de gemiddelde kwaliteit. Het is verstandig om hierover vooraf afstemming te zoeken tussen initiatiefnemer en het bevoegd gezag.