Referenties voor de biologische bodemkwaliteit
Een gezonde bodem levert ecologische diensten. Een duurzaam bodemgebruik is afhankelijk van deze ecologische diensten; deze diensten worden benut, maar niet uitgeput. Het soort bodemgebruik bepaalt mede welke en de mate waarin ecologische diensten benut worden. Het nieuwe bodembeleid, zoals uiteengezet in de Beleidsbrief Bodem (december 2003, TK 28663-13) richt zich op het bevorderen van duurzaam gebruik van de bodem. De gebruiker van de bodem draagt primaire verantwoordelijkheid voor de consequenties van zijn handelingen op of in de bodem. De gebruiker krijgt daarvoor hulpmiddelen aangereikt; deze hulpmiddelen moeten zijn ingebed in een consistent kader voor bodembeheer.
Naast vernieuwing van het beleid voor de omgang met bodemverontreiniging (grond & bagger, bodemsanering) is daarbij behoefte aan hulpmiddelen voor situaties waarin bodemverontreiniging geen rol meer speelt, maar waarin bodemgebruikers de wens hebben om aanvullende maatregelen te treffen om het bodemgebruik voor specifieke doelen te verduurzamen.
In dat kader is het project ‘Referenties voor de bodembiologische kwaliteit’ uitgevoerd. In het project is een methodiek vastgesteld om voor een aantal combinaties van bodemgebruik en bodemtype indicatieve parameters en referenties voor de duurzame kwaliteit ervan (in termen van ecologische diensten) te bepalen. Daarbij wordt zowel aan chemische, fysische en bodembiologische parameters aandacht besteed.
Naast een uitgebreide bodemecosysteemtypering is ook een stappenplan gepresenteerd om te komen tot een vereenvoudigde set parameters, die behulpzaam kunnen zijn in het streven naar duurzaam bodemgebruik. Deze set wordt de praktijkreferentie genoemd.
De praktijkreferenties kunnen een waardevol hulpmiddel zijn bij veranderingsprocessen in het bodemgebruik, met name de transitie naar duurzaam bodemgebruik in de landbouw en de omzetting van landbouwgrond in natuur.
Zowel de bodemecosysteemtyperingen als de praktijkreferenties zullen voor de onderscheiden combinaties van bodemgebruik en bodemtype in 2006 en 2007 door RIVM et al worden uitgewerkt. Tegelijkertijd zal een aantal praktijkpilots starten om de toegevoegde waarde van de referenties te beproeven en te demonstreren.
Dit rapport biedt een algemeen overzicht over de resultaten en kan zelfstandig worden gelezen. Voor een verdere gedetailleerde verantwoording van methodiek voor vaststelling van de referenties wordt verwezen naar het RIVM-rapport (Typeringen van bodemecosystemen, 2005, in prep.).