Grond en baggerspecie - PFAS handelingskader: toepassingswaarden en toepassingen
Onze helpdesk krijgt vaak terugkomende vragen. Hieronder staan de veelgestelde vragen met antwoorden over grond en baggerspecie - PFAS: tijdelijk handelingskader: normen en toepassingen.
Bij het toepassen van grond of baggerspecie op de landbodem gelden de toepassingswaarden uit onderstaande tabel. Bij een toepassing moet de kwaliteit van de toe te passen partij kleiner dan of gelijk zijn aan de toepassingswaarden. De toepassingseis in de eerste kolom van onderstaande tabel is het resultaat van de dubbele toets aan zowel de eis die geldt voor de functie (landbouw/natuur, wonen of industrie) als de eis die geldt voor niet verslechteren van de bodemkwaliteit/stand-still (landbouw/natuur, wonen of industrie). De strengste van de beide toetsen is de toepassingseis.
Toepassingseis (o.b.v. andere parameters) (zie toelichting punt 1) | Bijzonderheden t.a.v. grondwater bij de toepassing |
PFOS (ug/kg) |
PFOA (ug/kg) |
Overige PFAS (per individuele stof en incl. GenX) (ug/kg) |
---|---|---|---|---|
Landbouw/natuur | Geen | 1,4 | 1,9 | 1,4 |
Landbouw/natuur | Toepassing binnen grondwaterbeschermingsgebied (zie toelichting, punt 3) |
0,1 | 0,1 | 0,1 |
Wonen of Industrie | Geen | 3,0 | 7,0 | 3,0 |
Wonen of Industrie | Toepassing binnen grondwaterbeschermingsgebied (zie toelichting, punt 3) |
0,1 | 0,1 |
0, |
Toelichting op de tabel
- De toepassingseis is het resultaat van de dubbele toets aan zowel de eis die geldt voor de functie (landbouw/natuur, wonen of industrie) als de eis die geldt voor niet verslechteren van de bodemkwaliteit/stand-still (landbouw/natuur, wonen of industrie). De strengste van de beide toetsen is de toepassingseis.
- Op de waarden uit deze tabel hoeft tot 10% organisch stof geen bodemtypecorrectie toegepast te worden. Boven 30 % organisch stof wordt gerekend met een percentage van 30% (dit is overeenkomstig de systematiek zoals die op dit moment al voor PAK geldt).
- In grondwaterbeschermingsgebieden is de gebiedskwaliteit bepalend. Wanneer de gebiedskwaliteit niet bekend is de rapportagegrens de toepassingswaarde.
Toepassingseisen kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie (buiten grondwaterbeschermingsgebieden)
Bij het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem wordt in het kader van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) een zogenaamde dubbele toets gehanteerd. De dubbele toets houdt in dat de kwaliteit van de grond of baggerspecie die wordt toegepast, wordt getoetst aan:
- de bestaande kwaliteit van de bodem waarop de grond of baggerspecie wordt toegepast, ingedeeld in een bodemkwaliteitsklasse, en
- de bodemfunctie die door de gemeente aan de landbodem is toegekend op de zogenaamde bodemfunctiekaart, uitgedrukt als bodemfunctieklasse.
De dubbele toets (strengste van de twee) bepaalt de toepassingseis. Deze toepassingseis bepaalt welke toepassingswaarden voor PFAS gehanteerd moeten worden.
Als sprake is van een toepassingseis behorende bij de bodemkwaliteitsklasse Wonen of bodemkwaliteitsklasse Industrie, is de toepassingswaarden voor PFOA 7,0 μg/kg d.s. en voor PFOS en de overige PFAS-verbindingen 3,0 μg/kg d.s. .Als de toepassingseis behorende bij de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur is, gelden de landelijke achtergrondwaarden voor PFOA van 1,9 μg/kg d.s. en voor PFOS en andere individuele PFAS van 1,4 μg/kg d.s. als toepassingswaarden.
Decentrale bevoegde gezagen kunnen, binnen de kaders die het Bal hiervoor aangeeft, met maatwerkregels of -voorschriften een andere afweging maken en in een aangewezen bodembeheergebied lagere of hogere toepassingswaarden vaststellen.
Toepassen in grondwaterbeschermingsgebied
In grondwaterbeschermingsgebieden (de gebieden die door de provincie zijn aangewezen als "gebieden voor de drinkwaterwinning") kan voor het toepassen van grond en baggerspecie worden uitgegaan van de aldaar aanwezige gebiedskwaliteit. Dit betekent dat ook grond- en baggerspecie van elders kan worden toegepast, zolang de kwaliteit dezelfde is als de kwaliteit ter plekke. Als die niet bekend is of niet lokaal is vast te stellen, is de bepalingsgrens de geadviseerde toepassingswaarde, 0,1 μg/kg d.s. Het voorzorgbeginsel brengt met zich mee dat met het oog op het zwaarwegende belang van de drinkwaterwinning geen onnodige risico’s worden genomen.
Voor het toepassen van grond en baggerspecie in een grootschalige toepassing (uitgezonderd de afdeklaag) op de landbodem gelden de toepassingswaarden van 7 μg/kg ds voor PFOA en de toepassingswaarden van 3 μg/kg ds voor PFOS en andere individuele PFAS. Onderzoek naar de kwaliteit van de ontvangende bodem is bij grootschalige toepassingen niet noodzakelijk. In grondwaterbeschermingsgebieden is de bepalingsgrens (0,1 ug/kg ds) de toepassingswaarde.
De eisen aan de kwaliteit van de afdeklaag van een grootschalige bodemtoepassing zijn na te lezen in FAQ hierover. De eisen voor PFAS in de afdeklaag zijn te vinden in de FAQ over generieke toepassingswaarden voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie op de landbodem.
Voor het verspreiden van baggerspecie uit watergangen op aangrenzende percelen of in een weilanddepot ((artikel 4.1269, derde lid onder a van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)) geldt de toepassingswaarden van 7 μg/kg ds voor PFOA en 3 μg/kg ds voor PFOS en andere individuele PFAS. Deze toepassingswaarden gelden in principe ook in grondwaterbeschermingsgebieden (omdat er bij het verspreiden op aangrenzende percelen vanuit gegaan kan worden dat sprake is van gebiedseigen materiaal), tenzij de gemeente daarvoor in lokaal beleid strengere toepassingswaarden heeft vastgesteld.
Omdat de baggerspecie in een watergang daarin door afspoeling van grond van de aangrenzende terreinen is terechtgekomen, zal de baggerspecie over het algemeen dezelfde kwaliteit hebben als de landbodem waarop de baggerspecie wordt toegepast. Daarom is het bij al uitgevoerde onderzoeken niet altijd nodig om de kwaliteit van de baggerspecie te bepalen als er vanuit het vooronderzoek geen aanwijzingen zijn op puntbronnen. Wel wordt in het handelingskader aangeraden om bij nieuw uit te voeren waterbodemonderzoek een aantal representatieve metingen te doen om te controleren of er geen sprake is van onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. Dit kan duiden op een voor de watergang niet-representatieve verontreiniging als gevolg van een puntbron. Door het toepassen van baggerspecie waarin uitschieters van PFAS zijn aangetroffen, zal de bestaande bodemkwaliteit verslechteren. Deze lokaal sterker verontreinigde baggerspecie mag daarom niet worden toegepast.
Voor onderzoeken naar de kwaliteit van baggerspecie die na 8 juli 2019 (de datum waarop het handelingskader van kracht werd) zijn uitgevoerd, is het wenselijk om ook op PFAS te analyseren. Dit is niet nodig als een waterbeheerder - in afstemming met gemeenten en/of omgevingsdiensten – heeft aangetoond dat de PFAS-gehalten in de baggerspecie in zijn beheergebied ruimschoots aan de toepassingswaarden voldoen.
Let op: het kan zijn dat een gemeente lokaal beleid heeft vastgesteld dat afwijkt van de toepassingswaarden en onderzoeksverplichtingen uit het handelingskader. Als dat het geval is, prevaleert het lokale beleid.
Het verspreiden van baggerspecie (artikel 4.1269, derde lid onder b en c van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)) in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam (stroomopwaarts of stroomafwaarts) of (sedimentdelende) stroomafwaarts gelegen oppervlaktewaterlichamen is toegestaan. Oppervlaktewaterlichamen zijn ‘sedimentdelend’ als sediment vrij uitgewisseld kan worden tussen de oppervlaktewaterlichamen door stroming, wind of getij. Een uitzondering hierop is als sprake is van een puntbron en/of onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. In hoeverre sprake is van een puntbron volgt uit vooronderzoek (volgens NEN 5717). Met onverwacht hoge gehalten wordt gedoeld op gehalten die aanmerkelijk hoger zijn dan elders in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam.
Het toepassen van baggerspecie in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam (zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts) of in een ander, stroomafwaarts gelegen oppervlaktewaterlichaam, in de vorm van het verspreiden daarvan als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid onder b en c van het Bal leidt niet tot verslechtering van de bestaande kwaliteit van de waterbodem of van de waterkwaliteit. Mits het sediment van nature binnen deze oppervlaktewaterlichamen verspreid zou worden. De baggerspecie zou daar namelijk ook door natuurlijke erosie en sedimentatie worden heengevoerd. Er worden dan geen verontreinigingen aan het watersysteem toegevoegd. Omdat in deze situatie het uitgangspunt van stand-still niet in het geding komt, kan de baggerspecie worden verspreid. Dit geldt voor verspreiden in zowel zoet als zout water.
In verband hiermee is het ook niet nodig om altijd de kwaliteit van de baggerspecie te bepalen. Wel wordt in het handelingskader aangeraden om, bij nieuw uit te voeren waterbodemonderzoek, een aantal representatieve metingen te doen om te controleren of er geen sprake is van onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. Dit kan duiden op een niet-representatieve verontreiniging, in het bijzonder als gevolg van een puntbron. Door het toepassen van baggerspecie waarin uitschieters van PFAS zijn aangetroffen, kan de bestaande kwaliteit van de waterbodem en de waterkwaliteit verslechteren. Deze lokaal sterker verontreinigde baggerspecie mag daarom niet worden toegepast.
Uitschieters
In de voetnoot 8 van tabel uit het handelingskader wordt uitgelegd wat wordt bedoeld met uitschieters. Metingen om uitschieters te identificeren zijn bedoeld om te bepalen of er in partijen mogelijk sprake kan zijn van puntbronvervuilingen. Als vuistregel kan hiervoor de P95-waarde, uit de data op basis waarvan de landelijke waarden zijn afgeleid, van een bepaalde PFAS worden gehanteerd.
Bagger uit rijkswateren
In 2007 is voor een aantal metalen het onderscheid tussen matig verontreinigde locaties en hot spots gemaakt op basis van bagger uit het rivierengebied (Maas en Rijn). Per stof zijn uit deze gegevens P95-waarden afgeleid. Destijds zijn geen PFAS gemeten, maar aangevuld met recente projecten van RWS is hieruit een P95-percentiel af te leiden:
- PFOS = 8,2 μg/kg d.s.
- PFOA = 0,8 μg/kg d.s.
- EtFOSAA = 5,5 μg/kg d.s.
- MeFOSAA = 1,0 μg/kg d.s.
- Op basis hiervan kan voor overige PFAS de laagste van de genoemde waarden, 0,8 μg/kg d.s., worden aangehouden.
Bagger uit regionale wateren
In 2019 is in het kader van het herverontreinigingsniveau (HVN) een inventarisatie uitgevoerd van de gehalten PFAS in bagger uit regionale watergangen. Hiervoor zijn PFAS-gehalten verzameld en verwerkt in een database. Uitsluitend voor de stoffen die voldoende vaak zijn gemeten, zijn uit deze gegevens P95-waarden afgeleid:
- PFOS = 2,2 μg/kg d.s.
- PFOA = 0,9 μg/kg d.s.
- EtFOSAA = 1,8 μg/kg d.s.
- Voor overige PFAS kan de waarde 0,8 μg/kg d.s., worden aangehouden.
Hogere dan voornoemde waarden in respectievelijk bagger uit rijkswateren en regionale wateren kunnen een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een puntbronvervuiling in de partij. Wat vervolgens de mogelijkheden zijn voor die partij, hangt onder meer af van de aantallen gemeten uitschieters, de hoogte van de gemeten waarden en de lokale situatie. Dit is aan het bevoegd gezag om te beoordelen.
Bij verspreiden van baggerspecie in een ander oppervlaktewater waar het verspreiden van baggerspecie niet in lijn is met de natuurlijke verspreidingsroute van sediment gelden dezelfde toepassingswaarden als voor het toepassen van baggerspecie in een ander oppervlaktewater, zie de vraag Welke eisen gelden bij het toepassen van PFAS-houdende grond en baggerspecie in oppervlaktewater (niet zijnde diepe plassen) en het verspreiden van baggerspecie in een ander oppervlaktewaterlichaam.
Dit is afhankelijk of de toepassing plaatsvindt met baggerspecie die in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam of in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt toegepast. Bij het toepassen van baggerspecie in oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van grootschalig toepassen, in ophogingen als bedoeld in artikel 4.1269, tweede lid onder f, g en h, wordt namelijk binnen het handelingskader onderscheid gemaakt tussen toepassen in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam (categorie 4.8.1 van het handelingskader) en toepassen in een ander oppervlaktewaterlichaam (categorie 4.8.2 van het handelingskader).
Toepassen binnen hetzelfde oppervlaktewaterlichaam
Het toepassen van baggerspecie (artikel 4.1269, tweede lid onder f, g en h) in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam is toegestaan. Een uitzondering hierop is als sprake is van een puntbron en/of onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. In hoeverre sprake is van een puntbron volgt uit vooronderzoek (volgens NEN 5717). Als de baggerspecie binnen hetzelfde oppervlaktewaterlichaam (zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts) wordt toegepast waaruit het is vrijgekomen (categorie 4.8.1), kan er geen verslechtering optreden, omdat de baggerspecie alleen wordt verplaatst. Dergelijke toepassingen kunnen daarom worden toegestaan. Wel wordt in het handelingskader aangeraden om -bij nieuw uit te voeren waterbodemonderzoek - een aantal representatieve metingen te doen om te controleren of er geen sprake is van onverwacht hoge waarden van PFAS in de baggerspecie. Dit kan duiden op een niet-representatieve verontreiniging, in het bijzonder als gevolg van een puntbron. Het toepassen van baggerspecie waarin uitschieters van PFAS zijn aangetroffen, is ongewenst omdat daarmee een bestaand probleem in stand wordt gehouden en is daarom niet toegestaan.
Toepassen (of verspreiden) van baggerspecie in een ander oppervlaktewaterlichaam of toepassen van grond in een oppervlaktewaterlichaam
Als de baggerspecie wordt toegepast in een ander oppervlaktewaterlichaam of wordt verspreid in een ander niet sedimentdelend oppervlaktewaterlichaam (categorie 4.8.2) of als grond wordt toegepast in een oppervlaktewaterlichaam gelden de in onderstaande tabel weergegeven toepassingswaarden.
Watertype |
PFOS (µg/kg) |
PFOA (µg/kg) |
Overige PFAS (per individuele stof) (µg/kg) |
---|---|---|---|
Rijkswater | 3,7 | 0,8 | 0,8 |
Regionaal water | 1,1 | 0,8 | 0,8 |
Anders dan bij verspreiden van baggerspecie in een sedimentdelend oppervlaktewaterlichaam is er dan geen sprake van een toepassing die op hetzelfde neerkomt als het natuurlijke proces van stroomafwaartse verspreiding van baggerspecie met de daarin aanwezige verontreinigingen. Bij ophogingen vindt een niet natuurlijke grotere belasting van de waterbodem en oppervlaktewater op de locatie van toepassing plaats. Via gebiedsspecifiek beleid kan de waterbeheerder lokale maximale waarden vaststellen die meer ruimte geven dan de toepassingswaarden.
Uitschieters
In de voetnoot 8 van tabel uit het handelingskader wordt uitgelegd wat wordt bedoeld met uitschieters. Metingen om uitschieters te identificeren zijn bedoeld om te bepalen of er in partijen mogelijk sprake kan zijn van puntbronvervuilingen. Als vuistregel kan hiervoor de P95-waarde, uit de data op basis waarvan de landelijke waarden zijn afgeleid, van een bepaalde PFAS worden gehanteerd.
Bagger uit rijkswateren:
In 2007 is voor een aantal metalen het onderscheid tussen matig verontreinigde locaties en hot spots gemaakt op basis van bagger uit het rivierengebied (Maas en Rijn). Per stof zijn uit deze gegevens P95-waarden afgeleid. Destijds zijn geen PFAS gemeten, maar aangevuld met recente projecten van RWS is hieruit een P95-percentiel af te leiden:
- PFOS = 8,2 μg/kg d.s.
- PFOA = 0,8 μg/kg d.s.
- EtFOSAA = 5,5 μg/kg d.s.
- MeFOSAA = 1,0 μg/kg d.s.
- Op basis hiervan kan voor overige PFAS de laagste van de genoemde waarden, 0,8 μg/kg d.s., worden aangehouden.
Bagger uit regionale wateren:
In 2019 is in het kader van het herverontreinigingsniveau (HVN) een inventarisatie uitgevoerd van de gehalten PFAS in bagger uit regionale watergangen. Hiervoor zijn PFAS-gehalten verzameld en verwerkt in een database. Uitsluitend voor de stoffen die voldoende vaak zijn gemeten, zijn uit deze gegevens P95-waarden afgeleid:
- PFOS = 2,2 μg/kg d.s.
- PFOA = 0,9 μg/kg d.s.
- EtFOSAA = 1,8 μg/kg d.s.
- Voor overige PFAS kan de waarde 0,8 μg/kg d.s., worden aangehouden.
Hogere dan voornoemde waarden in respectievelijk bagger uit rijkswateren en regionale wateren kunnen een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van een puntbronvervuiling in de partij. Wat vervolgens de mogelijkheden zijn voor die partij, hangt onder meer af van de aantallen gemeten uitschieters, de hoogte van de gemeten waarden en de lokale situatie. Dit is aan het bevoegd gezag om te beoordelen.
Hierbij is het van belang of er sprake is van een vrijliggende plas of sprake is van een niet-vrijliggende (zogenaamde meestromende plas), die in contact staat met rijkswateren. Onder ‘diepe plas’ wordt verstaan: oppervlaktewaterlichaam, ontstaan als gevolg van zandwinning, grindwinning of kleiwinning of een dijkdoorbraak.
Toepassen van grond en baggerspecie in een niet-vrijliggende plas
De kwaliteitseisen voor het toepassen van grond en baggerspecie in een diepe plas om deze gedeeltelijk te verondiepen of te dempen staan in artikel 4.1276 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Voor grond en baggerspecie die wordt toegepast in een niet-vrijliggende plas, gelden de toepassingswaarden van 3,7 μg/kg d.s. voor PFOS en 0,8 μg/kg d.s. voor PFOA en de andere (individuele) PFAS mits in de nabijheid van de diepe plas geen kwetsbaar object is gelegen, als bedoeld op p. 26 van de ‘Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen.’
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, geldt de bepalingsgrens van 0,1 ug/kg ds als toepassingsnorm.
Niet-vrijliggende diepe plassen (categorie 4.9.1) zijn diepe plassen die in open verbinding staan met een Rijkswater. Hierin kan baggerspecie worden toegepast die voldoet aan het voorlopige herverontreinigingsniveau dat door Deltares is afgeleid. Het herverontreinigingsniveau is de kwaliteit van het sediment dat bij overstroming door de rivier op de uiterwaarden wordt afgezet. Dit is bepaald door Deltares aan de hand van metingen van het PFAS-gehalte in zwevend stof in oppervlaktewater. De waterkwaliteit in niet-vrijliggende diepe plassen wordt vooral bepaald door de kwaliteit van het oppervlaktewater waarmee de diepe plas in verbinding staat. Deze plassen zijn aangegeven op Overzicht diepe plassen open op basis HVN die is gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. Plassen die niet op deze lijst staan vallen niet in deze categorie.
Verder geldt als voorwaarde dat de baggerspecie in de nabijheid van de diepe plas geen kwetsbaar object is gelegen als omschreven in de Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen(p. 26). Hiermee moet worden voorkomen dat de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening wordt beïnvloed door de grote hoeveelheid baggerspecie die in de diepe plas wordt toegepast. De handreiking biedt ook een methode om de aanwezigheid van een kwetsbaar object vast te stellen (p. 26).
Toepassen van baggerspecie in andere diepe plassen
Voor andere diepe plassen dan hiervoor (categorie 4.9.2) gelden de toepassingswaarden van 1,1 μg/kg d.s voor PFOS en 0,8 μg/kg d.s voor PFOA en de andere individuele PFAS.
Let op: Voor plassen waar nog geen verondieping heeft plaatsgevonden, kan niet van de toepassingswaarden worden uitgegaan. In deze gevallen zal het waterschap een uitvoerige afweging moeten maken of deze verondieping gewenst is en welke voorwaarden hieraan moeten worden gesteld. Hierbij moet op basis van de zorgplichten zelf worden bepaald welke kwaliteit grond en baggerspecie verantwoord kan worden toegepast.
Onder deze categorie vallen:
- vrijliggende diepe plassen
- niet vrijliggende diepe plassen die in open verbinding staan met niet-rijkswateren
Onder ‘vrijliggende diepe plas’ wordt verstaan: diepe plas, die niet is gelegen in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk en die bovendien boven de spronglaag nauwelijks wordt gevoed door oppervlaktewater van elders (de verblijftijd van het water is voor 90% van het jaar langer dan een maand). Als de diepe plas is gelegen in een groter oppervlaktewaterlichaam wordt de rest van het oppervlaktewaterlichaam beschouwd als oppervlaktewater van elders.
Voor vrijliggende diepe plassen en niet vrijliggende diepe plassen die in open verbinding staan met niet-rijkswateren kan een hogere lokale maximale waarde worden vastgesteld via lokaal (gebiedsspecifiek) beleid. Bij de afleiding van een lokale maximale waarde is het essentieel om in het gebiedsspecifieke beleid rekening te houden met de mogelijke beïnvloeding van de grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit en de functie die door de diepe plas wordt vervuld. Hierbij is van belang dat de diepe plas geohydrologisch geïsoleerd is zodat er nauwelijks uitwisseling met het omliggende grondwater plaatsvindt en de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit niet nadelig wordt beïnvloed.
Hierbij kan de Handreiking geohydrologische beoordeling bij herinrichting van diepe plassen gebruikt worden. Voorwaarde is wel dat de gebiedsspecifieke toepassingsnorm alleen geldt voor baggerspecie uit het eigen beheersgebied. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met eventuele onverwachte uitschieters (i.e. onverwachte gehalten) aan PFAS in de baggerspecie, die baggerspecie ongeschikt kunnen maken om toe te passen.
In onderstaande tabel zijn de toepassingswaarden weergegeven.
Watertype |
PFOS (μg/kg) |
PFOA (μg/kg) |
Overige PFAS (per individuele stof en inclusief GenX) (μg/kg) |
---|---|---|---|
Niet vrijliggende diepe plas in open verbinding met rijkswater | 3,7 | 0,8 | 0,8 |
Andere diepe plassen | 1,1 | 0,8 | 0,8 |
Gemeenten en waterschappen kunnen lokaal andere toepassingswaarden vaststellen. In de eerste plaats is het advies om de website van de gemeente of de omgevingsdienst te raadplegen.
Ook kan de kaartlaag ‘bodemkwaliteitskaarten’ op de website bodemloket geraadpleegd worden, waarin specifiek zichtbaar is gemaakt of voor PFAS sprake is van generiek of gebiedsspecifiek beleid. Op basis van artikel 4.3.5 van de Regeling bodemkwaliteit waren bevoegde overheden verplicht om de geografische bronbestanden van nieuw vastgestelde bodemkwaliteitskaarten binnen 2 maanden na vaststelling beschikbaar te stellen aan Bodem+. Zo kan deze informatie publiekelijk toegankelijk worden gemaakt.
Tot slot is een tijdelijke Viewer PFAS-beleid overheden beschikbaar. Het Expertisecentrum PFAS heeft in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat deze viewer ontwikkeld. Deze viewer beoogt een snel en toegankelijk beeld te geven van de stand van zaken rondom het ontwikkelen van het PFAS-beleid van decentrale overheden, zoals een beleidsregel, nota bodembeheer of bodemkwaliteitskaart. De viewer is een tijdelijke webapplicatie waarmee snel inzichtelijk is op welke plaatsen decentraal beleid voor PFAS is of in ontwikkeling is. De data uit de viewer is gebaseerd op door de overheden aangeleverde informatie en geeft in een paar kaarten het beleid van gemeenten, provincies en waterschappen weer.
Om de meest actuele beleidssituatie te achterhalen wordt aangeraden contact op te nemen met het bevoegd gezag.
Voor GenX en voor andere PFAS-verbindingen die niet in het adviespakket (30 verbindingen) zitten, gelden de toepassingswaarden die binnen het tijdelijk handelingskader zijn vastgesteld voor de ‘andere/overige PFAS’-verbindingen. Het gaat hier voor de duidelijkheid niet om een som-norm maar elke individuele PFAS wordt getoetst aan de toepassingswaarden.