Publicatiereeks gevaarlijke stoffen (PGS) 15 - Brandveiligheidskasten als opslagvoorziening
Er zijn regels voor brandveiligheidskasten als opslagvoorziening, zoals de eisen uit NEN 2678 en de NEN-EN-14470-1.
Let op: u bekijkt nu de handleiding PGS 15 versie 2021. De handleidingen PGS 15 versie 2016 en versie 2011 kunt u bekijken in het webarchief van Kenniscentrum InfoMil.
Brandveiligheidsopslagkasten
Een brandveiligheidsopslagkast die na 1 januari 2006 in gebruik is genomen, moet voldoen aan NEN-EN-14470-1. Een kast die voor die datum in gebruik is genomen moet voldoen aan NEN 2678.
De belangrijkste verschillen tussen deze normen zijn:
- De productopvangcapaciteit wordt in de nieuwe norm op een andere manier berekend.
- De nieuwe norm maakt verschil in veiligheidsklassen op basis van de brandwerendheid in minuten: type 15, 30, 60 en 90. Type 15 is ongeschikt voor opslag volgens PGS 15.
Kenmerken, wensen en eisen
Bijlage F van PGS 15 geeft een overzicht van de kenmerken van de verschillende brandveiligheidsopslagkasten. Op WBDBO nader uitgelegd staat uitleg van het verschil tussen WBDBO en brandwerendheid.
Voor aanschaf van een brandveiligheidsopslagkast is het belangrijk vast te stellen wat de wensen en eisen zijn aan de opslagvoorziening. Welke stoffen worden opgeslagen en in welke hoeveelheid? Bij de opslag van spuitbussen is minimaal een type 60 kast vereist. Als voor de te bewaren stoffen stoffenscheiding nodig is, moet de kast met voorzieningen (lekbakken) zijn uitgerust.
Op een verdieping mogen per brandcompartiment maximaal 2 brandveiligheidsopslagkasten staan. Dit geldt niet voor ADR-klasse 8, verpakkingsgroep II of III, zonder bijkomend gevaar en/of ADR-klasse 9.
Voorschriften voor opslagcapaciteit
Wordt meer dan 150 liter opgeslagen, dan geldt ook dat minimaal een type 60 kast nodig is. Verder is belangrijk dat de kast kan worden aangesloten op een ventilatiesysteem dat geschikt is voor een brandveiligheidsopslagkast.
PGS 15 stelt in voorschrift 3.2.2 dat opslagvoorzieningen een WBDBO bezitten van ten minste 60 minuten.
Voorschriften voor brandveiligheidskasten staan in paragraaf 3.3 van PGS 15. Voor brandveiligheidskasten met een opslagcapaciteit groter dan 250 kg gelden de eisen voor een reguliere opslagvoorziening. Dit staat in voorschrift 3.3.1. Voor deze kasten geldt voorschrift 3.2.2. Deze kasten moeten altijd van het type 60 of 90 zijn.
Voor brandveiligheidskasten met een opslagcapaciteit van 250 kg of minder geldt paragraaf 3.3 van PGS 15. De eisen voor deze kasten staan in voorschrift 3.3.1 en bijlage F van PGS 15. Voor een opslagcapaciteit van maximaal 150 liter is een kast van het type 30 mogelijk. De overige kasten moeten van het type 60 of 90 zijn.
Brandveiligheidskasten met een opslagcapaciteit groter dan 250 kg of ter plaatse gebouwde kasten worden als reguliere opslagvoorzieningen volgens hoofdstuk 3 gezien.
DIN-opslagkasten
In Nederland zijn er diverse kasten in gebruik voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Deze hebben verschillende leeftijden en ook verschillende herkomsten. Zeker in de beginjaren van het gebruik van brandveiligheidsopslagkasten was er vraag naar opslagvoorzieningen, maar ontbrak het aan een norm. De Nederlandse NEN 2678 stamt uit juli 1988, terwijl in Duitsland al sinds 1984 de DIN 12925-1 op de markt was.
Er zijn in Nederland diverse brandveiligheidskasten in omloop die zijn geconstrueerd volgens de Duitse norm DIN 12925-1:1984. Kasten die volgens deze norm zijn ontworpen, zijn niet geschikt en niet toegestaan voor de opslag van gevaarlijke stoffen onder het regime van de PGS 15. Volgens voorschrift 3.3.1 van de PGS 15 moet een opslagkast waarvan het eerste gebruik heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2006 ten minste voldoen aan de NEN 2678.
De NEN 2678 kent een veiligheidsperiode van 40 minuten. De DIN 12925-1 1984 kent maar een brandwerendheid van 20 minuten. Daardoor kan gesteld worden dat een kast overeenkomstig de DIN 12925 niet voldoet aan de NEN 2678.
Introductie van de FWF 90 Kast: Brandwerendheid en Normen
Met de introductie van de DIN 12925:1998 werd er een nieuw type opslagkast geïntroduceerd, de FWF 90 kast. De oude kasten hebben sindsdien het predicaat FWF 20. Deze nieuwe opslagkast heeft een brandwerendheid (WBDBO) van 90 minuten. Intussen was in Nederland tot 31 december 2005 de NEN 2678 de norm.
Verder onderzoek heeft uitgewezen dat de DIN 12925-1 1998 type FWF90 kasten geschikt kunnen zijn voor de opslag van gevaarlijke stoffen volgens de PGS 15 (als het eerste gebruik van deze kasten heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2006). Deze kasten zijn namelijk 90 minuten brandwerend. Dit is ruimschoots beter dan de brandwerendheid die de NEN 2678 voorschrijft. Kanttekening daarbij is dat de DIN 12925-1:1998 geen normen stelt aan de achterwand van deze kast. Om deze kast toe te passen zal deze tegen een stenen muur geplaatst moeten worden om ten minste net zo veilig te kunnen functioneren als een NEN 2678.
Sinds 1998 bestaan er dus DIN opslagkasten die in beginsel een stuk beter zijn dan de NEN 2678 kasten. Bij goede plaatsing en gebruik kan een DIN 12925-1:1998 op basis van het criterium 'voldoet ten minste aan de NEN 2678' alsnog gebruikt worden.
Productopvangcapaciteit
Ook eist de NEN 2678 een productopvangcapaciteit van 100% van alle in de kast opgeslagen gevaarlijke stoffen. De DIN 12925-1 1998 vereist 110% van de grootste in deze kast aanwezige emballage. Als een kast voor de opslag van gevaarlijke stoffen niet beschikt over een opvangcapaciteit van 100% van de gevaarlijke stoffen in de kast, zijn er dus lekbakken nodig om ten minste net zo veilig te kunnen functioneren als een NEN 2678-opslagvoorziening.
Ventilatie bij brandveiligheidsopslagkasten
De ventilatie-eis in voorschrift 3.9.1 van de PGS 15 geldt ook voor de opslag van stoffen in een brandveiligheidskast. Over het algemeen geldt dat geen ventilatie nodig is in de opslagkasten. In voorschrift 3.3.1 is opgenomen dat 'oude kasten', waarvan het eerste gebruik dateert van voor 1 januari 2006, moeten voldoen aan de NEN 2678. In de NEN 2678 staat dat een kast is voorzien van ventilatie. Dit is tegenstrijdig met wat in voorschrift 3.9.1 staat. Bekend is dat enkele kasten zijn afgekeurd omdat ze door het ontbreken van ventilatie niet geheel voldoen aan de NEN 2678.
Het uitgangspunt is dat de kasten alleen ventilatie moeten hebben als dat nodig is op basis van de stoffen die in de kast worden opgeslagen. Een 'oude kast' (eerste gebruik van voor 1 januari 2006) zonder ventilatie mag in gebruik blijven. Het moet wel een kast zijn die op alle andere aspecten voldoet aan de NEN 2678.