Monitoring van de omgevingswaarden voor luchtkwaliteit
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor de monitoring van de rijksomgevingswaarden. Dat staat in artikel 11.19, lid 3, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Gemeenten en provincies moeten daarvoor gegevens verzamelen en aanleveren. Dat staat in artikel 11.22, lid 1 en 2, van het Bkl.
Doel van de monitoring
- bewaken van de kwaliteit van de buitenlucht
- tijdig signaleren van een (dreigende) overschrijding van omgevingswaarden
Uit deze monitoring volgt in hoeverre mensen op leefniveau worden blootgesteld aan verontreinigingen in de lucht.
De monitoringsplicht staat in artikel 20.1 van de Omgevingswet. De uitvoeringsregels staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) en in de Omgevingsregeling Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup).
Proces van de monitoring
De monitoring van de rijksomgevingswaarden vindt jaarlijks plaats, door het meten en berekenen van de kwaliteit van de buitenlucht. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat berekent de concentratie van NO2 en PM10 met het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). De gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat leveren gegevens hiervoor aan in het CIMLK. Het ministerie verzamelt zelf de gegevens voor de andere rijksomgevingswaarden (zoals PM2,5, benzeen en zwaveldioxide). Dit staat in artikel 11.22, lid 3, van het Bkl.
Jaarlijks, uiterlijk op 31 december, doet het ministerie van IenW verslag van de monitoring (artikel 10.29, lid 3, van het Omgevingsbesluit).
Gegevens aanleveren voor de monitoring
Het RIVM stelt in opdracht van het ministerie van IenW kaarten voor heel Nederland op met concentraties (grootschalige concentratiekaarten, GCN-kaarten). De kaarten zijn gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen. Ze geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland.
Rijkswaterstaat levert in de CIMLK de gegevens over het gehele hoofdwegennet aan. Deze gegevens zijn nodig om de luchtkwaliteit voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) langs de rijkswegen en de lokale wegen te monitoren.
De aandachtsgebieden luchtkwaliteit
De gemeenten en provincies in de aandachtsgebieden voor zowel NO2 als PM10 leveren gegevens aan van de drukke wegen en van de wegen die ze in de monitoring willen opnemen. De gemeenten en provincies in de aandachtsgebieden van PM10 leveren ook gegevens aan van (grote) veehouderijen. De aandachtsgebieden zijn díé gebieden in Nederland waar een reële kans op (een dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde is voor NO2 of PM10.
Buiten de aandachtsgebieden
Gemeenten en provincies buiten de aandachtsgebieden mogen ook gegevens in het CIMLK aanleveren, maar dat hoeft niet. Met deze gegevens berekent het CIMLK de luchtkwaliteit ook in die gemeenten en provincies. De resultaten hoeft het ministerie niet op te nemen in de monitoringsrapportage.
Deelnemers Schone Lucht Akkoord
De deelnemers aan het Schone Lucht Akkoord (SLA) monitoren de luchtkwaliteit ook. Die monitoring gebeurt ook met het CIMLK. De deelnemers die niet in een aandachtsgebied liggen, leveren de gegevens voor de SLA-monitoring niet ieder jaar aan, maar elke 2 jaar.
Locaties waar geen monitoring nodig is
Op een aantal locaties is geen toetsing of monitoring van de luchtkwaliteit nodig, omdat:
- mensen daar niet kunnen komen (toepasbaarheidsbeginsel) of
- relatief kort verblijven (blootstellingscriterium) of
- omdat het gaat om arbeidsplaatsen
Monitoring van decentrale omgevingswaarden
Gemeenten en provincies kunnen ook eigen decentrale omgevingswaarden opstellen. Zij zijn dan zelf verantwoordelijk voor de monitoring ervan. Er zijn 2 mogelijkheden, waarbij de regels voor de monitoring verschillen:
- een strengere omgevingswaarde
Voor de monitoring gelden dezelfde meet- en rekenregels als voor de rijksomgevingswaarde. - een aanvullende omgevingswaarde
Hiervoor geeft de Omgevingsregeling geen monitoringsregels. De provincie en gemeente zijn vrij om zelf te bepalen hoe ze gaan monitoren.
Programma bij overschrijding
Blijkt uit de monitoring dat er een (dreigende) overschrijding van de omgevingswaarde is? Dan moet het verantwoordelijke bestuursorgaan een programma opstellen of een bestaand programma aanpassen. Dit staat in artikel 3.10 van de Omgevingswet.
Verschillen monitoring NSL en Omgevingswet
De monitoring onder de Omgevingswet komt in grote lijnen overeen met de monitoring luchtkwaliteit in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Belangrijkste verschillen:
- Onder de Omgevingswet zijn alleen detailberekeningen nodig voor wegen en veehouderijen binnen de aandachtsgebieden luchtkwaliteit.
- De wegbeheerder hoeft de voortgang van de uitvoering van projecten en maatregelen bij monitoring van de omgevingswaarden niet meer te bekijken en te rapporteren. Bij de monitoring van een programma moet dat wel (artikel 20.2, lid 2, Omgevingswet).
- Sinds januari 2020 is er het SLA. De SLA-deelnemers doen elke 2 jaar mee met de luchtkwaliteitsmonitoring. Voor het eerst in 2023.
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet.
Omgevingsregeling
De Omgevingsregeling is de ministeriële regeling bij de Omgevingswet. De regeling bouwt voort op de wet en de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). Het gaat om technische en administratieve regels voor het gebruik van de wet en de AMvB’s in de praktijk.