Toelichting eerste uitspraak bekrachtiging onteigeningsbeschikking volgens de Omgevingswet
Op 20 mei 2025 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een verzoek tot bekrachtiging van een onteigeningsbeschikking. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl met het nummer ECLI:NL:RBZWB:2025:2931 (verwijst naar een andere website). Het is de allereerste uitspraak in een bekrachtigingsprocedure over een onteigeningsbeschikking volgens de Omgevingswet. Op deze pagina schetsen we de achtergrond van de uitspraak en geven we een toelichting op enkele aspecten ervan.
Achtergrond
Het gaat om een onteigeningsbeschikking van de gemeente Gilze en Rijen. De gemeente heeft de percelen nodig om de omgeving van het station in Rijen opnieuw in te richten. In de onteigeningsbeschikking heeft de gemeenteraad 2 percelen ter onteigening aangewezen. De gemeente kon geen overeenstemming bereiken met de eigenaren van deze percelen over vrijwillige verkoop. De gemeenteraad heeft de rechtbank gevraagd om de onteigeningsbeschikking te bekrachtigen. De eigenaar van 1 van de 2 percelen heeft bij de rechtbank een bedenking ingediend tegen de onteigeningsbeschikking.
De rechtbank heeft beoordeeld of de wettelijke vormvoorschriften zijn nageleefd, of er een onteigeningsbelang is en of er noodzaak tot en urgentie van onteigening is. In de uitspraak heeft de rechtbank de onteigeningsbeschikking bekrachtigd voor 1 van de 2 te onteigenen percelen. Voor het andere perceel is het verzoek tot bekrachtiging afgewezen, omdat de gemeente over de verwerving van dat perceel inmiddels wel overeenstemming met de eigenaar heeft bereikt. Ook is met een netbeheerder overeenstemming bereikt over hervestiging van zakelijk recht dat op het perceel rust.
De uitspraak geeft een goed beeld van hoe de rechtbank omgaat met de ambtshalve basistoets die zij moet uitvoeren bij onteigeningen en hoe dit zich verhoudt tot het beoordelen van bedenkingen. De uitspraak is gedegen gemotiveerd, ook met verwijzingen naar de parlementaire geschiedenis en literatuur.
Toelichting op enkele aspecten uit de uitspraak
Hierna lichten we enkele aspecten uit deze uitspraak toe die relevant zijn voor andere onteigeningen.
Vormvoorschriften: logboeken
De eigenaar had in zijn bedenking aangevoerd dat de onteigeningsbeschikking niet volgens de wettelijke vormvoorschriften is voorbereid, omdat de gemeente de logboeken van het minnelijk overleg niet ter inzage heeft gelegd. Hierdoor kon hij zich niet uitlaten over wat de gemeente in de onteigeningsbeschikking heeft beweerd over het minnelijk overleg. Hij heeft pas kennis kunnen nemen van het logboek in de bekrachtigingsprocedure bij de rechtbank.
Volgens de rechtbank hoeft de gemeente de logboeken niet voor iedereen ter inzage te leggen, omdat daar persoonsgegevens en financiële gegevens in zijn opgenomen van betrokkenen. Wel dient voor een belanghebbende gedurende de terinzageleggingen een mogelijkheid te bestaan om inzicht te krijgen in het logboek dat betrekking had op het minnelijk overleg dat is gevoerd met diezelfde belanghebbende. De gemeente had belanghebbenden moeten wijzen op de mogelijkheid om een kopie van het logboek (en bijlagen) op te vragen dat specifiek betrekking had op die belanghebbende. De gemeenteraad had bijvoorbeeld in de kennisgeving van de terinzagelegging kunnen wijzen op de mogelijkheid om een persoonlijk dossier op te vragen bij de raad. Dat was hier niet gebeurd. De rechtbank passeert dit gebrek in dit geval, omdat de eigenaar het logboek in de bekrachtigingsprocedure alsnog had gekregen en daarop had kunnen reageren.
Hierbij weegt ook mee dat de eigenaar dit gebrek aan informatie niet in de zienswijzeprocedure over de ontwerponteigeningsbeschikking aan de orde had gesteld. De modellen in de Praktijkgids Onteigening voor Overheden zijn overigens in overeenstemming met deze uitspraak. In de modelbrief uit de Praktijkgids waarmee een onteigenende overheid de ontwerponteigeningsbeschikking aan belanghebbenden aankondigt, worden belanghebbenden uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid om de logboeken (met bewijsstukken) op te vragen.
Onteigeningsbelang
De rechtbank overweegt dat als het omgevingsplan de basis vormt van de onteigening (zoals hier het geval is), de eis geldt dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer is toegelaten 'onder uitsluiting van de bestaande vorm'.
Volgens de rechtbank wordt met het uitsluiten van de bestaande vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer niet bedoeld dat die bestaande vorm eerst, zonder overgangsrecht, strikt moet worden verboden voordat een onteigeningsbelang kan ontstaan. Het gaat erom dat op basis van het geldende omgevingsplan voldoende duidelijk is welke vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer wordt beoogd, en dat die vorm afwijkt van de bestaande vorm. Dat was volgens de rechtbank in dit geval voldoende aangetoond omdat in het omgevingsplan aan het ene perceel de functie 'Verkeer-Railverkeer' is toegekend en aan een deel ervan een functieaanduiding 'fietsenstalling'. Aan het andere perceel is de functie 'Verkeer' toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de eis dat de beoogde vorm van ontwikkeling en gebruik is toegelaten onder uitsluiting van de bestaande vorm. De bestaande vorm (wonen en een tuin) is binnen de verkeersfuncties uit het omgevingsplan niet toegestaan. Deze benadering van de eis van uitsluiting van de bestaande vorm, zoals de rechtbank die heeft toegepast, vindt ook steun in de toelichting bij artikel 11.6 van de Omgevingswet (grondslagen onteigeningsbelang).
Wel gaat de rechtbank eraan voorbij dat bij een onteigening op basis van een bestemmingsplan dat deel uitmaakt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, de eis dat de bestaande vorm is uitgesloten niet geldt. Dit is geregeld in artikel 4.4a van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (overgangsrecht onteigening tijdelijk deel omgevingsplan). Dit betekent dat er in dit geval ook een onteigeningsbelang zou zijn als de bestaande vorm niet zou zijn uitgesloten.
Noodzaak (minnelijk overleg)
Bij de beoordeling van de vraag of de gemeente voldoende minnelijk overleg heeft gevoerd, geeft de rechtbank een beschrijving van de pogingen die de gemeente heeft gedaan om met de eigenaar tot overeenstemming te komen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het logboek blijkt dat voorafgaand aan het vaststellen van de onteigeningsbeschikking een reëel en serieus overleg heeft plaatsgevonden, waarin is geprobeerd om tot overeenstemming te komen. Deze pogingen hebben niet tot overeenstemming geleid, omdat de eigenaar het niet eens is met de hoogte van het bod.
Volgens de eigenaar was het bod niet realistisch en niet onderbouwd. Het ging om een kamerverhuurwoning waarvan de gemeente de waarde had berekend aan de hand van het Woningwaarderingsstelsel (WWS). De gemeente had daarbij rekening gehouden met de maximale huurprijzen volgens het puntensysteem van de huurcommissie. Volgens de rechtbank kon de gemeente dit bod redelijkerwijs niet specifieker berekenen. De gemeente had de eigenaar diverse keren gevraagd de huurovereenkomsten te overleggen, zodat de gemeente meer gegevens zou hebben om tot een concreter bod te komen. Maar de eigenaar heeft ze nooit overgelegd.
In deze benadering van de rechtbank zien wij geen breuk met de eisen die de Kroon voor inwerkingtreding van de Omgevingswet aan het minnelijk overleg stelde onder het systeem van de onteigeningswet.
Urgentie
Naar het oordeel van de rechtbank is de onteigening urgent, omdat de raad gemotiveerd aan de hand van een concrete planning heeft toegelicht dat deze uiterlijk 3 jaar na het verkrijgen van de eigendom aan de slag zal gaan met de verwezenlijking van de functies waarvoor wordt onteigend. De wijze waarop de rechtbank de urgentie beoordeelt aan de hand van de planning van de onteigenaar, wijkt niet af van de manier waarop de Kroon de urgentie van een onteigening beoordeelde onder het systeem van de onteigeningswet.
Onteigeningsprocedure beëindigen bij niet onherroepelijk bestemmingsplan
De eigenaar heeft er in zijn bedenking op gewezen dat de gemeenteraad in de onteigeningsbeschikking heeft bepaald dat de bekrachtigingsprocedure wordt beëindigd als blijkt dat het bestemmingsplan niet onherroepelijk zal worden. Volgens de eigenaar moet in de onteigeningsbeschikking een vergelijkbare bepaling worden opgenomen over het beëindigen van de schadeloosstellingsprocedure als het bestemmingsplan niet onherroepelijk wordt. De rechtbank gaat hier niet in mee, omdat onteigening niet kan plaatsvinden wanneer het bestemmingsplan niet onherroepelijk is geworden. Uit artikel 11.16, lid 1, onder b, van de Omgevingswet vloeit voor dat de notaris de onteigeningsakte pas kan verlijden op het moment dat het omgevingsplan (in dit geval het bestemmingsplan) onherroepelijk is geworden.
Doorlooptijd bekrachtigingsprocedure
Volgens artikel 16.105 lid 2 van de Omgevingswet (uitspraaktermijn) doet de rechtbank, als er bedenkingen zijn ingebracht, binnen 6 maanden na ontvangst van de reactie op de bedenkingen uitspraak op het verzoek tot bekrachtiging. In dit geval kon de gemeente tot en met 19 november 2025 een reactie geven op de door de eigenaar ingediende bedenking. Dit betekent dat de rechtbank binnen de wettelijke termijn uitspraak heeft gedaan.
Wat de totale doorlooptijd van deze onteigeningsprocedure zal zijn, weten we pas als de onteigeningsakte is verleden. Dat is onder meer afhankelijk van de vraag of de eigenaar hoger beroep indient tegen de uitspraak van de rechtbank. Ook is daarvoor bepalend
- de voortgang van de schadeloosstellingsprocedure bij de civiele rechter, en
- de voortgang van de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan.