Afvalwater door het op of in de bodem brengen van meststoffen (paragraaf 4.116 Bal)
Om te voorkomen dat er afvalwater ontstaat bijhet op of in de bodem brengen van meststoffengelden de regels uit paragraaf 4.116 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup)). Deze activiteit mag niet leiden tot het vervuilen van een oppervlaktewaterlichaam Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Daarom ligt er een bufferzone naast.
Let op: deze regels gelden alleen als het gaat om een activiteit die valt onder Bal paragraaf 3.2.20 Op of in de bodem brengen van meststoffen.
Op deze pagina
Wat u moet weten over de regels voor deze activiteit:
- Hoe het afvalwater bij deze activiteit ontstaat
- Wanneer de regels van toepassing zijn
- Extra wettelijke definities
- Beste beschikbare technieken (BBT)
- Verboden en voorwaarden Bal
- Geen gelijkwaardige maatregel
- Gerelateerde wetgeving
- Controleaspecten
- Er gelden ook andere regels
Hoe het afvalwater bij deze activiteit ontstaat
Er bestaan verschillende soorten meststoffen en verschillende soorten gronden en bodems. Daar leest u meer over op de pagina Uitleg termen op of in de bodem brengen meststoffen.
Meststoffen moeten zo gelijkmatig als met het oog op goede landbouwpraktijken mogelijk is over de bodem worden verspreid. Ook de rand van het perceel hoort daarbij. Als deze rand langs een waterlichaam loopt, is er een kans dat er meststoffen in het oppervlaktewater terecht komt.
Verder is vooral in de herfst- en winterperiode de kans op afspoeling naar het oppervlaktewater groter. Niet alleen door een hogere kans op neerslag, maar ook bijvoorbeeld omdat gewassen dan veel minder, of niet, groeien. Ze kunnen dan ook weinig tot geen vocht en nutriënten opnemen.
Er is in het kader van dit besluit sprake van een milieubelastende activiteit als op de bufferstrook van landbouwgrond meststoffen op of in de bodem worden gebracht.
Er is sprake van een lozingsactiviteit bij het brengen van stoffen, warmte of water op een oppervlaktewaterlichaam of zuiveringtechnisch werk. In het kader van dit besluit is daarvan sprake als meststoffen bij toepassing:
- direct in het oppervlaktewater worden gestrooid of gesproeid en/of
- in het oppervlaktewater afspoelen of
- via een kort transport door de bodem daarin uitspoelen of
- als het aannemelijk is dat dit met de gebruikte techniek is gebeurd of gaat gebeuren
Daarom is in artikel 3.48c aangegeven dat de algemene regels in paragraaf 4.116 ook gelden voor lozingsactiviteiten.
Wanneer de regels van toepassing zijn
In hoofdstuk 3 en 4 van het Bal staat of de regels van toepassing zijn. De regels gelden als:
- uw activiteit onder het toepassingsbereik van paragraaf 4.116 van het Bal valt, en
- paragraaf 4.116 in paragraaf 3.2.20 van het Bal voor uw bedrijfstak is aangewezen
De regels gelden ook voor mengsels van meststoffen. Deze paragraaf is niet van toepassing op:
- het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib, bedoeld in paragraaf 4.117
- het vernietigen van de zode van gras, bedoeld in paragraaf 4.118
- het op of in de bodem brengen in een tuin bij een particulier huishouden of een volkstuin van alleen:
- meststoffen anders dan dierlijke meststoffen; en
- dierlijke meststoffen anders dan drijfmest als de hoeveelheid per tuin of volkstuin per jaar ten hoogste 160 l is.
Een huishouden in een bedrijfswoning valt hier niet onder het begrip particulier huishouden. Het kleinschalige karakter van de activiteit en daarmee de geringe milieubelasting, is de reden van deze laatste uitzondering. Het op of in de bodem brengen van drijfmest en het op of in de bodem brengen van andere dierlijke meststoffen in grotere hoeveelheden dan die 160 liter vallen dus altijd onder de reikwijdte van deze paragraaf.
De regels voor bufferstroken hebben alleen betrekking op meststoffen in de zin van de Meststoffenwet. Specie en maaisel uit de sloot dat in het kader van regulier onderhoud aan de sloot wordt verwijderd, is geen meststof in de zin van de Meststoffenwet. Daarom mag specie of maaisel dat ontstaat bij onderhoud aan de sloot terechtkomen op de bufferstrook. Paragraaf 4.116 van het Bal heeft dan ook geen betrekking op:
- het, in lijn met de bepalingen in de Flora en Faunawet/Wet natuurbeheer, deponeren van specie en maaisel dichtbij de sloot
- de ontvangstplicht voor aangelanden van dit specie/maaisel in artikel 5.23 Waterwet
Extra wettelijke definities
De hier genoemde begrippen zijn uitsluitend van toepassing op het bepaalde in paragraaf 4.116 en 4.117. Daarom zijn deze begrippen hier opgenomen. Ze staan dus niet in de begrippenlijst bij het Bal. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- bufferstrook: strook grond langs een oppervlaktewaterlichaam.
- fosfaat: fosfaat als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder k, van de Meststoffenwet.
- perceel: aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond.
- landbouwer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat enige vorm van landbouw uitoefent op een bedrijf.
- landbouwgrond: grond die de landbouwer, bedoeld in artikel 1, lid 1, onder gg, van de Meststoffenwet, in eigendom, in pacht of in gebruik heeft en voor het beheer waarvan hij rechtstreeks verantwoordelijk is.
-
in uiterwaarde en buitendijkse gebieden wordt onder oppervlaktewaterlichaam verstaan: beddingen waarin op het moment van het op of in de bodem brengen van meststoffen aan het aardoppervlak en de openlucht grenzend water voorkomt.
- Droogvallend oppervlaktewaterlichaam: Waterlopen die in de zomer droogvallen en ten minste in de periode van 1 april tot en met 1 oktober droog staan.
Bufferstrook
Het begrip bufferstrook is gedefinieerd als een strook grond gelegen langs een oppervlaktewaterlichaam. De bufferstrook zal doorgaans op landbouwgrond liggen, maar kan ook op grond liggen die geen landbouwgrond is.
Perceel
Het verbod om meststoffen op of in de bodem te brengen, is uiteraard uitsluitend van toepassing op landbouwgrond in die bufferstrook. Voor wat betreft het begrip perceel, is aangesloten bij de begripsbepaling van perceel in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm). Met uitzondering van de bepaling dat ook een gedeelte van een perceel dat tot 1 bedrijf behoort, als perceel wordt aangemerkt. Bepalend is dus de topografische begrenzing van het perceel, en niet de juridische begrenzing.
Landbouwer
Voor de definitie van het begrip landbouwer is aangesloten bij de begripsbepaling daarvan in de Meststoffenwet. Een landbouwer is een natuurlijke persoon of rechtspersoon of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen die enige vorm van landbouw uitoefent op een bedrijf.
Het gaat daarbij dus om het uitoefenen van landbouw op een bedrijf in de zin van de Meststoffenwet.
Dit betekent ook dat bij het niet bedrijfsmatig uitoefenen van landbouw, bijvoorbeeld in een volkstuin, het niet verboden is om meststoffen op of in de bodem te brengen in de in dit besluit bedoelde bufferstroken.
Vervolgens is in de begripsbepaling de term 'op grond van een individuele schriftelijke overeenkomst' in de definitie van landbouwgrond in de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn vervangen door 'in gebruik'. Dit omdat gebruik van landbouwgrond in Nederland ook op andere wijze mogelijk is dan op grond van een schriftelijke overeenkomst. Bijvoorbeeld op grond van een mondelinge overeenkomst.
Landbouwgrond
Landbouwgrond is grond die de landbouwer in eigendom of in pacht of in gebruik heeft en voor het beheer waarvan hij rechtstreeks verantwoordelijk is. Deze begripsbepaling geldt alleen voor artikel 4.1199c en wijkt af van de begripsbepaling van landbouwgrond in bijlage I van het Bal, die aansluit bij de Meststoffenwet.
Reden daarvoor is dat met dit besluit zo dicht mogelijk is aangesloten bij de definitie van landbouwgrond in de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn. De verwijzing naar het begrip landbouwer in artikel 1, lid 1, onder gg, van de Meststoffenwet, is toegevoegd aan de begripsbepaling van landbouwgrond zoals die is overgenomen uit de derogatiebeschikking.
Deze toevoeging is nodig omdat het bij het begrip landbouwgrond immers gaat om grond die de landbouwer in eigendom, pacht of in gebruik heeft. En voor het beheer van de grond waarvoor de landbouwer rechtstreeks verantwoordelijk is.
Uiterwaarde en buitendijkse gebieden
Uiterwaarden en buitendijkse gebieden vallen onder het Bal eigenlijk onder de begripsbepaling van oppervlaktewaterlichaam Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup), ook als de uiterwaarden en buitendijkse gebieden droog staan.
Voor de toepassing van artikel 4.1199c van het Bal is een uitzondering geregeld. Reden daarvoor is dat het anders nagenoeg onmogelijk wordt om meststoffen op of in de bodem te brengen in uiterwaarden of buitendijkse gebieden.
Binnen in droogstaande uiterwaarden of buitendijkse gebieden kan wel oppervlaktewater aanwezig zijn. Het oppervlaktewater in deze (vaak kleinere) bedding moet wel als een oppervlaktewaterlichaam worden zien. Concreet houdt deze uitzondering in dat alleen langs het aanwezige water in uiterwaarden of buitendijkse gebieden de emissiebeperkende voorschriften gelden.
Deze waterlopen staan op kaarten in Bijlage I bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
Het op of in de bodem brengen van meststoffen op landbouwgrond in uiterwaarden en buitendijkse gebieden is dus toegestaan. Met als voorwaarde dat de gebruiker langs de aanwezige waterkolom zicht houdt aan de bepalingen voor bufferstroken en teeltvrije zones.
Droogvallend oppervlaktewaterlichaam
Een droogvallend oppervlaktewaterlichaam is een oppervlaktewaterlichaam dat onder normale omstandigheden voor de zomer droogvalt en ten minste in de periode van 1 april tot en met 1 oktober droog staat.
Ook een drooggevallen bedding van een oppervlaktewaterlichaam dat gedurende langere tijd droog staat, valt onder de definitie van een oppervlaktewaterlichaam. In de bepalingen over bufferstroken wordt een droogvallend oppervlaktewaterlichaam omschreven als een oppervlaktewaterlichaam dat onder normale omstandigheden voor de zomer droogvalt en ten minste in de periode van 1 april tot en met 1 oktober onder normale omstandigheden droog staat.
Hiermee zijn 2 wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de Uitvoeringsregeling waarin een waterloop zoals hierboven benoemd in punt c werd beschreven als een waterloop die ten minste in de periode van 1 april tot en met 1 oktober droog staat.
Hiermee is beter aangesloten bij de bepaling in de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn waarin deze term ook wordt gebruikt. Een bijkomend voordeel is dat het dan ook beter mogelijk om is deze waterlopen te plaatsen in de indeling in waterlopen van de EU Inspire-richtlijn (2007/2/EG).
In deze richtlijn worden (vrij vertaald) 4 categorieën onderscheiden:
- waterlopen die alleen water bevatten na zware regen
- waterlopen die alleen water bevatten na regen
- waterlopen die gedurende langere perioden nat of droog zijn en
- waterlopen die meestal water bevatten
De definitie uit de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn sluit aan bij: waterlopen die gedurende langere perioden nat of droog zijn, ongeacht of sprake is van een lichte of zware regenbui.
De indeling laat duidelijk zien dat waterlopen die alleen nat zijn na een regenbui, niet behoren tot de categorie droogvallende oppervlaktewaterlichamen van dit besluit. Naast greppels, sloten, waterlopen en dergelijke die alleen water bevatten na een regenbui, hoeft dus geen bufferstrook aangehouden te worden.
Beste beschikbare technieken (BBT)
Het is het best om niet te lozen. Daarom zijn er diverse gedragsmaatregelen die het verontreinigen van een oppervlaktewaterlichaam voorkomen. Dit zijn dezelfde inhoudelijke regels om verontreiniging van de bodem te voorkomen.
Naast deze regels zijn er ook regels die alleen gelden als het gaat om het voorkomen van lozingen in oppervlaktewaterlichaam. Het gaat daarbij om een bufferstrook langs een oppervlaktewaterlichaam.
In deze bufferstrook mag een gebruiker geen meststoffen op of in de bodem brengen. Dit staat in artikel 4.1199c van het Bal en ook deze bufferstrook is Beste beschikbare technieken (BBT) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). De breedte van de bufferstrook voldoet aan tabel 4.1199c.
| Soort oppervlaktewaterlichaam | Minimale breedte van de bufferstrook | Minimale breedte van de bufferstrook | Minimale breedte van de bufferstrook |
|---|---|---|---|
| Beschrijving | Basis | Afschaling 1: als op een perceel de oppervlakte landbouwgrond in de bufferstrook meer dan 4% van de oppervlakte landbouwgrond van het perceel beslaat | Afschaling 2: als op een perceel de oppervlakte landbouwgrond in de bufferstrook na afschaling 1 meer dan 4% van de oppervlakte landbouwgrond van het perceel beslaat |
| Oppervlaktewaterlichaam als aangewezen in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet | 500 cm | Geen afschaling mogelijk. De bufferstrook blijft 500 cm. | Geen afschaling mogelijk. De bufferstrook blijft 500 cm. |
| KRW-oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit kwaliteit leefomgeving | 500 cm | 300 cm |
100 cm als het oppervlaktewaterlichaam een breedte heeft van ten hoogste 1.000 cm gemeten vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam. Geen afschaling mogelijk. De bufferstrook blijft 300 cm, als het oppervlaktewaterlichaam een breedte heeft van meer dan 1.000 cm. |
| Oppervlaktewaterlichaam dat onder normale omstandigheden voor de zomer droogvalt en ten minste in de periode van 1 april tot en met 1 oktober droog staat | 100 cm | Geen afschaling mogelijk. De bufferstrook blijft 100 cm. | Geen afschaling mogelijk. De bufferstrook blijft 100 cm. |
| Overige oppervlaktewaterlichamen | 300 cm | 100 cm | 50 cm |
De breedte van de bufferstrook wordt vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en over de grond gemeten. Hoe dit moet, staat duidelijk uitgelegd op de pagina Bufferstrook en teeltvrije zone langs een oppervlaktewaterlichaam. Daar bij zijn ook een paar bijzondere situaties uitgelegd.
Een belangrijke is dat de breedte van de bufferstrook ook gelijk kan zijn aan de breedte van de teeltvrije zone uit artikel 4.723i van het Bal. Dit staat in In artikel 4.1199c, lid 3, van het Bal. Dit is het geval als de teeltvrije zone voor dat gewas breder is dan de hier voorgeschreven breedte van de bufferstrook. De breedte van de bufferstrook is dan even groot als de breedte van de teeltvrije zone die in artikel 4.723i is voorgeschreven. Meer visuele uitleg staat Hoe om te gaan met verschillen tussen teeltvrije zone en een bufferzone.
Toelichting tabel 4.1199c van het Bal
In de tabel is de breedte van de bufferstrook geregeld. Die breedte is afhankelijk van het type oppervlaktewaterlichaam waarlangs de bufferstrook is gelegen. In de tabel is onder meer de breedte van de bufferstrook bepaald die is gelegen naast een oppervlaktewaterlichaam dat in verband met de uitvoering van de verplichtingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is aangewezen.
Die aanwijzing heeft op grond van artikel 4.5, lid 1, aanhef en onder b, en artikel 4.10, aanhef en onder a, van het Waterbesluit plaatsgevonden in de nationale en regionale waterplannen. In de tabel staat ook een bepaling opgenomen die ziet op oppervlaktewaterlichamen die onder normale omstandigheden voor de zomer droogvallen en onder normale omstandigheden in de periode van 1 april tot en met 1 oktober droog staan.
Om aan de juiste bufferstrook als bedoeld in tabel 4.1199c van het Bal te kunnen voldoen, moet het oppervlaktewaterlichaam dus aan verschillende criteria voldoen. De vaststelling of er sprake is van een oppervlaktewaterlichaam dat voldoet aan de criteria geschiedt in de praktijk op basis van een inschatting van de waterschappen die daarover werkafspraken maken, onder andere in het kader van de registratie in de BGT.
Ten opzichte van de derogatiebeschikking is de term 'normale omstandigheden' toegevoegd. In het kader van de teeltvrije zone wordt ook de tekst 'normale omstandigheden' gebruikt om vooraf zekerheid te bieden voor landbouwers. Deze tekst is met dit besluit doorgetrokken voor de bufferstroken.
Afschaling bufferstrook
De breedte van de aan te houden bufferstrook uit tabel 4.1199c van het Bal, hangt af van 2 zaken:
- het type oppervlaktewaterlichaam waarlangs het perceel ligt en
- de oppervlakte van het perceel
Afhankelijk van het type oppervlaktewaterlichaam geldt een minimale basisbreedte voor de bufferstrook. Daarnaast kan afhankelijk van de oppervlakte van het perceel bij bepaalde typen oppervlaktewaterlichamen een smallere bufferstrook aangehouden worden.
Dit is het geval als de totale oppervlakte van de bufferstroken op een perceel boven een bepaald percentage van de oppervlakte van het (topografisch begrensde) perceel komt. Dat wordt afschaling genoemd.
Afschaling is bedoeld om te voorkomen dat een landbouwer met een klein perceel onevenredig zwaar wordt belast.
Afschaling is mogelijk in 2 stappen:
- Als de totale oppervlakte van de bufferstroken op een perceel meer dan 4% is van de totale oppervlakte van het perceel, kunnen bufferstroken langs bepaalde oppervlaktewaterlichamen op het perceel worden afgeschaald.
- Afschaling is mogelijk voor KRW-waterlichamen en voor overige oppervlaktewaterlichamen.
- Afschaling is niet mogelijk voor ecologisch kwetsbare beken en voor droogvallende oppervlaktewaterlichamen.
- Als na deze afschaling de totale oppervlakte van de afgeschaalde bufferstroken op het perceel nog steeds meer dan 4% is, kan bij KRW-waterlichamen:
- smaller dan 10 meter en bij overige oppervlaktewaterlichamen nog verder worden afgeschaald.
- Bij KRW-waterlichamen smaller dan 10 meter bedraagt de minimale breedte van de bufferstrook 100 cm in plaats van 300 cm.
- Bij overige oppervlaktewaterlichamen bedraagt de minimale breedte van de bufferstrook 50 cm in plaats van 100 cm.
Verboden en voorwaarden Bal
De voorkeursroute is niet lozen van meststoffen, door zich te houden aan de beste beschikbare techniek (BBT).
Geen gelijkwaardige maatregel
In artikel 4.1199d van het Bal staat dat het treffen van een gelijkwaardige maatregel tot en met 31 december 2025 is uitgesloten voor artikel 4.1199c van het Bal. De reden hiervoor is dat in de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn het gebruik van bufferstroken dwingend is voorgeschreven. Deze richtlijn staat ook niet toe om de doelen die met de bufferstrokenregeling worden nagestreefd met een andere, gelijkwaardige maatregel te behalen.
Daarmee is gebruikgemaakt van de mogelijkheid die artikel 4.7, lid 3, van de Omgevingswet biedt. In dat artikellid is namelijk bepaald dat bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 van de Omgevingswet, het toepassen van een gelijkwaardige maatregel kan worden uitgesloten.
Gerelateerde wetgeving
Gebruikseisen voor meststoffen staan niet alleen het Bal. Ook het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie (EU), de mestwetgeving, kent gebruikseisen.
In het Bal wordt voor de definitie van meststoffen verwezen naar artikel 1, lid 1, onder d, van de Meststoffenwet (zie bijlage I bij artikel 1.1 Bal). De Meststoffenwet omschrijft meststoffen als: dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die zijn bestemd om
- te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;
- te worden gebruikt als groeimedium;
- te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn begrepen onder 1) of 2).
Verder is op basis van de Meststoffenwet geregeld dat de oppervlakte van de bufferstrook niet meetelt in de berekening van de mestplaatsingsruimte dierlijke mest op een bedrijf.
Derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn
Het instellen van bufferstroken is voorgeschreven in artikel 4, lid 5, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit EU 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad over de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (hierna: derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn). De derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn bepaalt dat bufferstroken worden aangehouden op landbouwgrond langs waterlopen. De derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn onderscheidt de volgende 4 categorieën waterlopen waarlangs een bufferstrook moet worden aangehouden:
- Ecologisch kwetsbare beken. Dit zijn oppervlaktewaterlichamen aangeduid met een rode markering op kaarten in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm).
- Oppervlaktewaterlichamen zoals omschreven in Richtlijn 2000/60/EG. Dit zijn waterlopen als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW-waterlichamen). De aanwijzing gebeurt in het nationaal waterplan voor wateren in beheer bij het Rijk, en in regionale waterplannen voor regionale oppervlaktewateren.
- Waterlopen die in de zomer droogvallen en ten minste in de periode van 1 april tot en met 1 oktober droog staan (hierna: droogvallende oppervlaktewaterlichamen).
- Alle overige waterlopen met inbegrip van sloten (hierna: overige oppervlaktewaterlichamen).
In de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn is het aanhouden van bufferstroken dwingend voorgeschreven. Hoewel de bufferstroken voortkomen uit de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn, zijn de bepalingen van toepassing op alle landbouwers. Dit ongeacht of een landbouwer wel of geen aanvraag doet voor derogatie. De derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn staat het ook niet toe om de doelen die met de bufferstrokenregeling worden nagestreefd met een andere, gelijkwaardige maatregel te behalen. Met het afgeven van de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn zijn de Europese bepalingen over breedtes van bufferstroken leidend geworden.
Om niet de verwachting te wekken dat een gelijkwaardige maatregel mogelijk is, is ervoor gekozen om deze optie uit het Bal voor de bufferstrokenregeling uitdrukkelijk uit te sluiten. Dit is opgenomen in artikel 4.1199d van het Bal.
Nederland was eerder ook van plan de bepalingen over het gebruik van meststoffen in stroken langs oppervlaktewaterlichamen aan te scherpen. Deze aanscherping was nodig, omdat in veel delen van Nederland de kwaliteit van het oppervlaktewater nog onvoldoende is. Het langs wateren hanteren van stroken landbouwgrond waar gebruik van mest niet is toegestaan, kan een doeltreffende manier zijn om uit- en afspoeling van nutriënten naar water tegen te gaan.
De derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn bevat geen bepalingen over het niet telen van gewassen op de bufferstrook. Ook bevat de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn geen verbod op het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen. Op een bufferstrook mag u geen mest gebruiken. De bufferstrook is bedoeld om de waterkwaliteit te beschermen. Ook draagt deze bij aan de biodiversiteit. De regels in het Bal die de teeltvrije zones bepalen kennen naast het verbod op bemesting ook een verbod op het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen. Dit geldt ook voor de regels uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de mestwetgeving
Vanaf 2023 is het voor het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de mestwetgeving verplicht om bufferstroken langs alle waterlopen te hebben. Op een bufferstrook mag u geen mest of gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. De bufferstrook is bedoeld om de waterkwaliteit te beschermen. Ook draagt deze bij aan de biodiversiteit.
Het gaat hier om een bufferstrook van minimaal 3 meter. In gebieden waar ontwaterings- en irrigatiesloten van betekenis aanwezig zijn, kunnen de lidstaten de minimumbreedte aanpassen. De voorwaarde is wel dat dit voor het gebied in kwestie naar behoren te rechtvaardigen is, en in overeenstemming is met de specifieke plaatselijke omstandigheden.
Dit staat in Bijlage III van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften over steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen).
Meer uitleg over bufferstroken uit het GLB vindt u bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Controleaspecten
Aanspreekbaar op het op of in de bodem brengen van meststoffen op de bufferstrook is degene die de activiteit verricht (zie artikel 2.10 Bal).
Let bij het controleren van de regels goed op de volgende zaken:
- Wordt gewerkt volgens BBT? Ook om verontreiniging van de bodem te voorkomen?
- Is de insteek van het oppervlaktewaterlichaam bekend bij de gebruiker van het perceel?
- Is duidelijk wat hier de teeltvrije zone is en wat de bufferstrook is? En welke strook breder is?
- Heeft het bedrijf een Skal-certificaat?
- Ieder bedrijf dat biologische producten produceert, verwerkt, verpakt, importeert, verhandelt of opslaat, moet over een Skal-certificaat beschikken. Bij een melding zit dan een kopie van het Skal-certificaat.
- De term 'biologisch' is wettelijk beschermd. De Stichting Skal controleert dit.
Er gelden ook andere regels
Naast regels voor het afvoeren van afvalwater gelden ook andere regels voor deze activiteit. Die vindt u op de pagina inhoudelijke regels voor op of in de bodem brengen van meststoffen (paragraaf 4.116 Bal).
Houd ook rekening met:
- Afvalwater door het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib (paragraaf 4.117 Bal)
-
Substraatteelt van gewassen in de openlucht (paragraaf 4.73 Bal). Het opvolgen van de bepalingen in die paragraaf leidt ertoe dat er geen meststoffen op of in de bodem worden gebracht, ook niet op landbouwgrond gelegen in bufferstroken en dat (dus) voldaan wordt aan de bepalingen over bufferstroken.
-
Gebruik van een bufferstrook en of een teeltvrije zone langs een oppervlaktewaterlichaam
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Oppervlaktewaterlichaam
Samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Beste beschikbare technieken (BBT)
Het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningvoorwaarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder:
- technieken: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld
- beschikbare: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn,
- beste: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel
Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.