Bufferstrook en teeltvrije zone langs een oppervlaktewaterlichaam
Het gebruik van zuiveringsslib, meststoffen- en gewasbeschermingsmiddelen mag niet leiden tot vervuiling van een oppervlaktewaterlichaam.
Daarom zijn er buffer- en teeltvrije zones geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Dit wordt gezien als de beste beschikbare techniek (BBT) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) om lozingen in een oppervlaktewaterlichaam Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) te voorkomen. Een buffer- en teeltvrije zone langs een oppervlaktewaterlichaam zijn 2 verschillende afstanden met hetzelfde doel. In beide gevallen moet de gebruiker weten waar de insteek van het oppervlaktewaterlichaam is.
Op deze pagina
Wat u moet weten over bufferstroken en teeltvrije zones langs een oppervlaktewaterlichaam:
- Waar staat dat je een buffer of teelvrije zone moet gebruiken
- Waar begint de buffer- en teeltvrije zone
- De bufferstrook langs een oppervlaktewaterlichaam ligt soms niet volledig op de grond van een landbouwer
- Hoe om te gaan met verschillen tussen teeltvrije zone bufferzone
- Gerelateerde wetgeving
- Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de mestwetgeving
- Controleaspecten
- Bevoegd gezag
- Controleren van de regels
- Hou ook rekening met
Waar staat dat je een buffer of teelvrije zone moet gebruiken
Het gebruik van de bufferstrook is geregeld in het afvalwater door het op of in de bodem brengen van meststoffen (paragraaf 4.116 Bal) en afvalwater door het op of in de bodem brengen van zuiveringsslib (paragraaf 4.117 Bal). De teeltvrije zone is geregeld in gebruik gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen op braakliggend landbouwgrond of bij het telen van gewassen in de openlucht van paragraaf 4.64 van het Bal.
Waar begint de buffer- en teeltvrije zone
De teeltvrije zone loopt van de insteek van het oppervlaktewaterlichaam tot het hart van de buitenste rij planten van de gewassen die bespoten worden. De breedte van de bufferstrook, en de breedte van het oppervlaktewaterlichaam, wordt vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en over de grond gemeten. Behalve als het gaat om een flauw talud of in het geheel geen talud. In dat geval wordt er gemeten vanaf 1 meter van de waterlijn respectievelijk de waterlijn zelf.
Onder de insteek wordt verstaan de snijlijn van het talud met het maaiveld.
Wat is de insteek
De insteek van een oppervlaktewaterlichaam is de grens tussen het talud en het gedeelte waarop de gewassen groeien. Met andere woorden: de insteek van het talud. En het talud is de strook grond vanaf de waterlijn tot de insteek. In één woord: oever.
Het bepalen van de insteek
Voor een groot aantal wateren staat de insteek van het talud in de legger van het waterschap.
Het vaststellen van de insteek hangt af van vorm van de oever en het perceel. Bij het vaststellen van de insteek kan het gaan om de volgende situaties:
- Er is een vaste hellingshoek van het talud en het maaiveld
- Er is geen vaste hellingshoek en geen vlak maaiveld (bol talud)
- Er is een getrapt talud
- Er is een recht (verticaal) talud
- Er is geen talud en geen insteek
- Er is een flauw talud
Er is een vaste hellingshoek van het talud en het maaiveld
De insteek is zichtbaar als de scherpe knik tussen het talud en het vlakke perceel, zie ook figuur 1. Er is een vaste hellingshoek van het talud en het maaiveld. Daarom is de insteek duidelijk te zien. En is de insteek vaak een soort rechte lijn.
Er is geen vaste hellingshoek en geen vlak maaiveld (bol talud)
Dit zijn bolle percelen. Bij taluds met een veranderende hellingshoek of bij percelen die minder vlak zijn, is de insteek van het talud moeilijk te bepalen. Er is geen vast punt aan te wijzen. Daarbij zal de raaklijn verschuiven en op meer plaatsen het maaiveld snijden. Dit hangt af van het op het talud gebruikte (meet)punt. De insteek is niet duidelijk te zien. En de insteek is ook geen soort van rechte lijn. De insteek lijkt meer op een strook grond waarbinnen de insteek ligt, zie ook figuur 2.
Dergelijke situaties komen in de praktijk veel voor. In deze gevallen moet de waterkwaliteitsbeheerder vanuit de theorie de insteek binnen deze strook grond vastleggen.
Er is een getrapt talud
Een getrapt talud is er een oever met verschillende knikken in het talud, zie ook figuur 3a. Bijvoorbeeld bij plasdrasoevers en plasbermen. Door op de grond te meten is het bepalen van de totale hellingshoek niet mogelijk. Bij dergelijke oevers wordt de hellingshoek bepaald door een lijn te trekken over de verschillende knikken in het talud. Zo kom je tot een soort van gemiddelde hellingshoek, zie ook figuur 3b.
Bij deze oevers is de insteek het makkelijkst zichtbaar via de hellingshoek van de onderkant van de hoogste tree van het talud.
Er is een recht (verticaal) talud
De situatie dat het talud de strook grond is vanaf de waterlijn tot de insteek, kent uitzonderingen. Eén van die uitzonderingen is de situatie waarbij de waterlijn direct overloopt in het land en er sprake is van een verticaal of recht talud. Een voorbeeld hiervan is een loswal. In dat geval begint de bufferstrook op de waterlijn, zie ook figuur 4.
Er is geen talud en geen insteek
De situatie dat het talud de strook grond is vanaf de waterlijn tot de insteek en dat daar de bufferzone begint, kent uitzonderingen.
Eén van de uitzonderingen is de situatie waarbij de waterlijn direct overloopt in het land en er geen sprake is van een talud. Er is ook geen sprake van een insteek bij geen talud, zie ook figuur 5. Dit komt bijvoorbeeld voor bij drassige oevers.
Er is een flauw talud
De situatie dat het talud de strook grond is vanaf de waterlijn tot de insteek en dat daar de bufferzone begint, kent uitzonderingen. Eén van de uitzonderingen is de situatie waarbij sprake is van een flauw talud.
Bij een flauw talud begint de bufferstrook op 100 cm vanaf de waterlijn in de richting van het perceel. Een flauw talud wordt gedefinieerd als een talud dat ten minste 200 cm breed is (schuin met het talud mee gemeten, op de grond) en een hellingshoek heeft die niet steiler is dan 1:3. Waarbij 1 staat voor de hoogte en 3 staat voor de breedte.
Vanaf die waterlijn wordt dus een marge van 100 cm aangehouden. Pas na die 100 cm begint de bufferstrook. De insteek is hierbij wel zichtbaar, zie ook figuur 6, behalve als er ook nog sprake is van een bol perceel. Daar begint de teeltvrije zone. De breedte van de teeltvrije zone is afhankelijk van het gewas, spuittechniek of andere maatregelen zoals vanggewassen of emissieschermen.
Voor een 'natuurvriendelijke oever' wordt vaak uitgegaan van een taludhelling die op deze situatie lijkt of nog flauwer is. Natuurvriendelijke oevers vormen een geleidelijke overgang van land naar water en houden rekening met de natuur en het landschap. De natuurvriendelijke oever heeft verschillende niveaus die permanent of periodiek worden overspoeld met ondiep water. Vanuit verschillende invalshoeken worden in de literatuur eisen genoemd voor de minimale breedte van een natuurvriendelijke oever. Een natuurvriendelijke oever kan daarom in breedte variëren van 3 tot 5 meter of meer.
De bufferstrook langs een oppervlaktewaterlichaam ligt soms niet volledig op de grond van een landbouwer
Het kan zijn dat een bufferstrook langs een oppervlaktewaterlichaam niet volledig op de grond van een landbouwer ligt. Of dat een bufferstrook langs een oppervlaktewaterlichaam niet direct grenst aan de grond van een landbouwer. De bufferstrook begint immers op de insteek (of op 100 cm van de waterlijn bij een flauw talud of op de waterlijn bij een perceel zonder talud) en deze insteek hoeft niet noodzakelijkerwijs op de landbouwgrond te liggen. In die situaties gelden de bepalingen voor de bufferstrook alleen voor dat deel van de bufferstrook dat wel op de landbouwgrond (in de betekenis van de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn) ligt.
Een voorbeeld hiervan is als tussen de insteek (of op 100 cm van de waterlijn bij een flauw talud of op de waterlijn bij een perceel zonder talud) van het oppervlaktewaterlichaam en de grens van het perceel van een landbouwer een fietspad, schouwpad of weg ligt, of een strook grond met een andere bestemming of van een andere eigenaar.
Deze twee situaties, waarin een bufferstrook volledig of slechts ten dele op landbouwgrond ligt, is weergegeven in onderstaande figuur 7: Bufferstrook en landbouwgrond.
In bovenstaande Figuur 6 (flauw talud) laat de situatie zien van een slechts ten dele op landbouwgrond liggende bufferstrook, omdat daar het begin van de bufferstrook op 100 cm vanaf de waterlijn begint. Pas na die 100 cm begint de bufferstrook. En het totale talud kan langer kan zijn dan de totale lengte van de bufferstrook. De insteek is hierbij wel zichtbaar en bepaald vervolgens de teeltvrije zone en de daarbij horende regels.
Hoe om te gaan met verschillen tussen teeltvrije zone bufferzone
Er zijn verschillende afstanden voor teeltvrije zones en bufferstroken.
Een belangrijke is dat de breedte van de bufferstrook ook gelijk kan zijn aan de breedte van de teeltvrije zone uit artikel 4.723i van het Bal. Dit staat in artikel 4.1199c, derde lid, van het Bal.
Dit is het geval als de teeltvrije zone voor dat gewas breder is dan de hier voorgeschreven breedte van de bufferstrook. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij een flauw talud van figuur 6. De breedte van de bufferstrook is dan even groot als de breedte van de teeltvrije zone die in artikel 4.723i is voorgeschreven. De breedte van de teeltvrije zone is afhankelijk van het gewas, spuittechniek of andere maatregelen zoals vanggewassen of emissieschermen.
De verschillende situaties zijn geschetst in onderstaande figuur 8: Teelt op de bufferstrook en teelt op de teeltvrije zone.
Overig gebruik bufferstrook
Op de bufferstrook gelden geen beperkende bepalingen over het telen van gewassen op de strook en de soort teelt. Op de bufferstrook mag dus hetzelfde gewas worden geteeld als op de rest van het perceel. Ook mag de bufferstrook braak liggen.
Wel is het voor het verbeteren van de waterkwaliteit (het doel waarvoor de bufferstroken zijn ingesteld) wenselijk dat op de bufferstrook een gewas staat. De wortels van het gewas helpen mee bij het voorkomen van afspoeling of uitspoeling van meststoffen naar het oppervlaktewater.
Als een bufferstrook overlapt met een teeltvrije zone, geldt vanuit paragraaf 4.64 op het stuk teeltvrije zone wel een verbod op de teelt van hetzelfde gewas. Hoe dit in de praktijk uitpakt, is weergegeven in figuur 8. Als de landbouwer deelneemt aan het GLB, geldt aanvullend dat op de bufferstrook ook geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt.
Het plaatsen van een afrastering tussen de bufferstrook en de rest van het perceel waarop gewassen worden geteeld, is geen verplichting in de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn. Een dergelijke plicht is dan ook niet opgenomen in het kader van dit besluit. Dit betekent dat de landbouwer niet hoeft te voorkomen dat de uitwerpselen van dieren op de bufferstrook terecht komen wanneer deze dieren op een perceel worden beweid en is beweiding op de bufferstrook toegestaan.
Gerelateerde wetgeving
Gebruikseisen voor gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen staan niet alleen het Bal. Ook het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie (EU), de mestwetgeving en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) kennen gebruikseisen.
Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de mestwetgeving
Vanaf 2023 is het voor het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de mestwetgeving verplicht om bufferstroken langs alle waterlopen te hebben. Op een bufferstrook mag u geen mest of gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. De bufferstrook is bedoeld om de waterkwaliteit te beschermen. Ook draagt deze bij aan de biodiversiteit.
Het gaat hier om een bufferstrook van minimaal 3 meter. In gebieden waar ontwaterings- en irrigatiesloten van betekenis aanwezig zijn, kunnen de lidstaten de minimumbreedte aanpassen. De voorwaarde is wel dat dit voor het gebied in kwestie naar behoren te rechtvaardigen is, en in overeenstemming is met de specifieke plaatselijke omstandigheden.
Dit staat in Bijlage III van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften over steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen).
Meer uitleg over bufferstroken uit het GLB vindt u bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Controleaspecten
Bij de controleaspecten rondom de teeltvrije zone en bufferstroken kan niet alleen veel verwarring zijn rondom de insteek en dus het begin van de teeltvrije zone en bufferstroken. Er zijn ook verschillende bevoegde gezagen voor de verschillende activiteiten die hier samenkomen.
Bevoegde gezag
Voor het gebruik van meststoffen, zuiveringsslib en gewasbeschermingsmiddelen op landbouwgrond, langs een oppervlaktewaterlichaam zijn er verschillende bevoegde gezagen voor de verschillende activiteiten:
- Afhankelijk van de milieubelastende activiteit is dit de omgevingsdienst (formeel de gemeente), de RVO of de NVWA.
- Afhankelijk van de lozingsactiviteit is dit het waterschap of Rijkswaterstaat.
Dit is inzichtelijk gemaakt via een tekening in onderstaande figuur 9: Toezicht en handhaving bufferstrook bij overlap met teeltvrije zone.
Controleren van de regels
Let bij het controleren van de regels goed op de volgende zaken:
- Is de insteek van het oppervlaktewaterlichaam bekend bij de gebruiker van het perceel?
- Wordt de juiste teeltvrije zone of bufferzone aangehouden? De strengste ofwel breedste zone geldt! Bijvoorbeeld als de teeltvrije zone voor dat gewas breder is dan de voorgeschreven breedte van de bufferstrook.
- Alleen voor de toezichthouder van het waterschap: gelden voor de gebruikte middelen afwijkende afstandseisen of spuittechnieken?
Hou ook rekening met:
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Beste beschikbare technieken (BBT)
Het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningvoorwaarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder:
- technieken: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld
- beschikbare: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn,
- beste: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel
Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Oppervlaktewaterlichaam
Samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.