Normering stoffen grondwater
De Grondwaterrichtlijn bevat normen voor de goede chemische toestand van grondwater. De Europese normen zijn omgezet naar Nederlandse normen. De omgevingswaarde 'een goede chemische toestand grondwaterlichaam' (artikel 2.14 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup)) bestaat uit verschillende omgevingswaarden per parameter. De goede chemische toestand bestaat uit 8 stoffen. Zie Bijlage IV van het Bkl.
Inhoud
Normering van stoffen (chemie)
De rol van chemie bij de toestandsbepaling
Normering van stoffen (chemie)
In de Grondwaterrichtlijn (GWR) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) staan grondwaterkwaliteitsnormen. Voor:
- nitraat is dit 50 mg/L
- bestrijdingsmiddelen is dit 0.1 µg/L per stof en 0,5 µg/L voor de totale concentratie
Ook moet een EU-lidstaat voor ten minste een beperkt aantal metalen (arseen, cadmium, lood, kwik), nutriënten (ammonium, chloride en sulfaat), tri en per nationaal overwegen of drempelwaarden (omgevingswaarden) moeten worden afgeleid.
In 2014 is de bijlage van de GWR herzien, waarin de stofkeuze staat aangegeven. Nitriet en totaal fosfor zijn opgenomen.
EU-lidstaten moeten zelf stoffen aanwijzen die in hun land tot risico's kunnen leiden voor:
- de mens (b.v. als bron voor drinkwater en irrigatie)
- oppervlaktewateren of
- natuurgebieden die afhankelijk zijn van grondwater.
De GWR duidt de communautaire normen aan als grondwaterkwaliteitsnormen. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn dit omgevingswaarden. Dit zijn de normen die Nederland heeft vastgesteld als drempelwaarden. U vindt meer informatie op de pagina grondwater en omgevingswaarde.
De rol van chemie bij de toestandsbepaling
Drempelwaarden en de communautaire normen uit bijlage I van de GWR spelen een belangrijke rol bij het bepalen van de toestand van een grondwaterlichaam. In het guidance document 'Groundwater Status and Trend Assessment' (EC, 2009) staat beschreven hoe de toestandsbeoordeling moet worden uitgevoerd. De beoordeling of een grondwaterlichaam een goede toestand heeft bestaat uit 2 stappen.
Stap 1
Als de gemiddelde concentratie in de verschillende meetlocaties voor alle parameters lager is dan de drempelwaarden of de communautaire normen (stap 1), dan is het grondwaterlichaam in goede toestand.
Stap 2
Bij een overschrijding moet de provincie nader onderzoek uitvoeren om te beoordelen of het grondwaterlichaam een goede toestand heeft. Het nader onderzoek bestaat uit 3 generieke testen en 3 specifieke testen. Lees verder over deze testen op de pagina Protocol Toetsen en Beoordelen.
Het grondwaterlichaam heeft een goede toestand als alle testen positief zijn (goede toestand). Als een van de testen negatief is, dan heeft het grondwaterlichaam een slechte toestand.
Protocol Toetsen en Beoordelen
De Nederlandse invulling van de toestandsbeoordeling is vastgelegd in een Protocol Toetsen en Beoordelen (Landelijke Werkgroep Grondwater, 2013). Nederland heeft ervoor gekozen de toestandsbeoordeling niet uit te voeren volgens de hierboven genoemde tweetrapsraket. De 3 generieke en 3 specifieke testen worden niet alleen uitgevoerd bij een overschrijding maar vinden altijd plaats. Deze werkwijze wijkt af van het guidance document. Maar dit komt door de keuze om grote grondwaterlichamen aan te wijzen in plaats van ruimtelijke eenheden die aansluiten op de specifieke testen. Lees meer over het Protocol Toetsen en Beoordelen.
Stand van zaken
Stofkeuze
De GWR bevat instructies voor hoe de stofkeuze gedaan moet worden. Dit hangt onder andere af van de risico-karakterisering van de grondwaterlichamen. De provincie voert de risicobeoordeling elke planperiode van 6 jaar uit. De provincie bepaalt daarmee of een grondwaterlichaam 'at-risk' is. Nederland heeft omgevingswaarden afgeleid voor stikstof-totaal, chloride, nikkel, arseen, cadmium, lood en fosfaat (Verweij et al., 2008).
Nationale systematiek
Voor de nationaal gekozen stoffen is een methodiek ontwikkeld om drempelwaarden (omgevingswaarden) te bepalen (Verweij et al., 2008). In deze methodiek vergelijkt
- de Nederlandse drinkwaternorm volgens het Drinkwaterbesluit en
- het MTR (Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau) voor oppervlaktewater (MTRopp, of JG-MKN voor directe ecotoxiciteit)
De laagste waarde van de drinkwaternorm en het MTRoppwordt gekozen, zodat beide receptoren beschermd zijn. Daarna wordt deze laagste waarde vergeleken met de achtergrondwaarde. Als de achtergrondwaarde lager is dan de laagste norm wordt de norm de drempelwaarde. Als de achtergrondwaarde hoger is dan de laagste norm wordt de achtergrondwaarde de drempelwaarde.
In plaats van de ecologisch/ecotoxicologisch onderbouwde waarde voor stikstof-totaal is de waarde van 50 mg/l voor nitraat overgenomen als omgevingswaarde. In 2009 is er bij de afleiding van de drempelwaarden geen rekening gehouden met afbraak en verdunning. Daarom zijn de wetenschappelijk afgeleide normen beleidsmatig met een factor 1,5 verhoogd voor nikkel, cadmium, lood, chloride en fosfaat.
Voor arseen is er in 2009 beleidsmatig voor gekozen de ecologische achtergrond nog niet te verwerken in de drempelwaarden. Dit omdat de discussie over de hoogte van de ecologische norm op dat moment nog gaande was (ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2009). De drempelwaarde voor arseen is dan ook gebaseerd op de drinkwaternorm en achtergrondwaarden, en de factor 1,5. Deze drempelwaarden zijn juridisch vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Herziening drempelwaarden (omgevingswaarden)
In 2011 zijn de drempelwaarden geëvalueerd door de Nijs et al. (2011). De methodiek omvat wijzigingen
- over de bepaling van de achtergrondconcentraties van stoffen die van nature in het milieu voorkomen en
- op de vastlegging, afbraak en verdunning van stoffen in de bodem.
Wat betreft de bepaling van de achtergrondconcentraties zijn de meetgegevens op een andere wijze geselecteerd. Ook wordt de achtergrondconcentratie niet meer per grondwaterlichaam berekend, maar in plaats daarvan gekoppeld aan de typering van het grondwater als zoet of brak/zout. Daarbij is 300 mg/l chloride de grens tussen deze typen. Tot slot wordt nu bij de bepaling van de achtergrondconcentratie de 95 percentiel van de meetgegevens gebruikt, in plaats van de tot nu toe gehanteerde 50 percentiel.
Wat betreft de vastlegging, afbraak en verdunning van stoffen in de bodem, wordt de factor 1,5 niet langer toegepast. Dit komt omdat er onvoldoende kennis beschikbaar is om deze ingewikkelde processen vast te leggen in een generieke factor. Ook zou, om in alle situaties het beoogde beschermingsniveau te kunnen bieden, van een worstcasesituatie moeten worden uitgegaan. Dit zou al snel resulteren in een factor van om en nabij de 1.
Deze drempelwaarden zijn bestuurlijk vastgesteld in december 2012. Ze zijn in de stroomgebiedbeheerplannen van 2016-2021 gebruikt bij de beoordeling van de chemische toestand. Deze wijziging maakt een vergelijking met de toestand in 2009 moeilijker.
Consequenties overgang MTR naar JG-MKN voor drempelwaarden
Met de invoering van de KRW, is voor de normering van oppervlaktewater het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) geleidelijk vervangen door het JG-MKN (jaargemiddelde-milieukwaliteitsnormen). Voor de drempelwaarden die zijn afgeleid in 2008 en 2011 is nog gebruikgemaakt van de MTR waarden. Deze overgang van MTR naar JG-MKN heeft geen consequenties voor de hoogte van de drempelwaarden. Voor de stoffen cadmium, lood en nikkel geldt dat het MTR gelijk is aan het JG-MKN. Voor cadmium en lood bepaalt de ecologisch onderbouwde waarde de drempelwaarde. De drinkwaternorm bepaalt de drempelwaarde voor nikkel. Wat betreft de drempelwaarde voor de stoffen arseen en chloride is het JG-MKN hoger dan het MTR. Voor chloride geldt dat de normwaarde, die bepalend is (ecologie of drinkwater) voor de drempelwaarde, verandert door de overgang naar JG-MKN. Uiteindelijk heeft dit geen gevolgen voor de hoogte van de drempelwaarde, omdat die wordt bepaald door de achtergrondwaarde. Ook voor arseen geldt dat, ondanks dat in 2011 geen rekening is gehouden met de ecologisch onderbouwde waarde van 0,5 µg/l en het JG-MKN beduidend hoger is (32 µg/l), de hoogte van de drempelwaarde nog steeds wordt bepaald door de achtergrondwaarde.
Kennishiaten
Interactie grondwater met oppervlaktewater
De interactie van grondwater met oppervlaktewater is in de huidige norm als worstcasescenario ingevuld voor de nutriënten. Omdat nog niet bekend is welke oppervlaktewateren grondwaterafhankelijk zijn, heeft de provincie ervoor gekozen ervan uit te gaan dat alle oppervlaktewateren grondwaterafhankelijk zijn. De wetenschappelijk afgeleide waarden moeten dan ook worden gezien als een ondergrens (Verweij et al., 2008). Gericht onderzoek naar (de mate van) de grondwaterafhankelijkheid van ecosystemen zal deze getallen mogelijk doen stijgen. Dit is afhankelijk van de achtergrondwaarden.
Interactie grondwater met terrestrische ecosystemen
De interactie van grondwater met terrestrische ecosystemen is niet verwerkt in de huidige drempelwaarden. Op het moment van afleiding waren de abiotische randvoorwaarden voor terrestrische ecosystemen onvoldoende bekend. Nader onderzoek heeft laten zien dat deze kwaliteitsstandaarden voor nutriënten beduidend lager zijn dan de achtergrondconcentraties. Drempelwaarden worden bepaald door achtergrondconcentraties en bieden dus onvoldoende bescherming voor terrestrische ecosystemen (Claessens et al, 2014). Om terrestrische ecosystemen wel voldoende te beschermen kunnen de waterlichamen aangepast worden tot de grenzen van deze gebieden of kan het gebiedsgerichte doel hier explicieter op in gaan. Rekening houden met de abiotische randvoorwaarden van terrestrische ecosystemen vergt nader onderzoek. Zo speelt dit niet in het hele waterlichaam en sluiten de huidige metingen op 10 en 25 meter diepte niet aan bij de belasting van terrestrische ecosystemen door het ondiepe grondwater.
Afbraak en verdunning
Op de schaal van een grondwaterlichaam is het niet mogelijk rekening te houden met afbraak en verdunning (de Nijs et al., 2011). Afbraak en verdunning kan worden bepaald op meer lokale schaal maar niet op de schaalgrootte van een grondwaterlichaam. Door geen rekening te houden met afbraak en verdunning zijn drempelwaarden worstcasewaarden, omdat afbraak en verdunning in veel gevallen wel optreedt.
Nieuwe stoffen
Lidstaten zijn verplicht iedere zes jaar de karakterisering bij te werken. Een onderdeel daarvan is, uit te zoeken of er aanleiding is om voor andere stoffen drempelwaarden af te leiden.
Detectiegrenzen
Voor de stoffen nikkel, cadmium en lood bleek het niet mogelijk achtergrondwaarden af te leiden op basis van beschikbare meetgegevens. Daarom is het achtergrondniveau gebaseerd op gangbare detectielimieten (Verweij et al., 2008). Ook voor Boor bleek het niet mogelijk achtergrondwaarden af te leiden op basis van de beschikbare gegevens. Provincies werken aan de herziening van het stofpakket. Hierbij wordt niet alleen aandacht besteed aan de keuze van stoffen, maar ook aan de hoogte van de detectielimieten.
Documenten
RIVM (2011) Methodiekontwikkeling drempelwaarden grondwater (pdf, 2.7 MB)
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet.
Grondwaterrichtlijn (GWR)
Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU 2006, L 372). Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Ga naar de tekst van de Grondwaterrichtlijn.