Beleid waterkwaliteit
Ter bescherming en verbetering van de waterkwaliteit worden in het preventieve beleid maatregelen ingezet op puntbronnen en diffuse bronnen. Dit gebeurt met
een algemeen beleidskader dat geldt voor alle wateren.
Dat beleidskader bestaat uit twee sporen:
Daarnaast is er een aanvullend beleidskader dat zich via een programmamatige aanpak op de toestand van waterlichamen richt. Ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water.
Naast deze twee sporen wordt ook in het ruimtelijk spoor aandacht gegeven aan de waterkwaliteit. Vooral bij invulling van de weging van het waterbelang (voorheen was dit het watertoetsproces).
Besluit kwaliteit leefomgeving
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan normen waaraan de kwaliteit van het water in Nederland moet voldoen. Deze doelen zijn voor oppervlaktewaterlichamen onderverdeeld in het behalen van een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand. Voor rijkswateren zijn in het Nationaal Waterprogramma KRW-oppervlaktewaterlichamen Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) aangewezen. Voor regionale wateren staan deze in het regionaal waterprogramma.
Ecologische waterkwaliteitsdoelen
Voor deze aangewezen oppervlaktewaterlichamen moet een goede ecologische toestand worden behaald. Wetenschappelijke normen bepalen de goede ecologische toestand per watertype. Daarbij houdt men geen rekening met maatschappelijke afwegingen. Op de pagina Oppervlaktewaterkwaliteit en omgevingswaarde leest u meer over de goede ecologische toestand (GET).
Goed ecologisch potentieel (GEP)
Bij sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen is het niet mogelijk om terug te keren naar een lichte afwijking van de onverstoorde staat. Daarom moeten overheden voor die waterlichamen doelen vaststellen die nog wél haalbaar zijn. Daarbij moeten ze rekening houden met de onomkeerbare ingrepen die in deze waterlichamen zijn gedaan. Dit doel wordt een 'goed ecologisch potentieel' genoemd. Het GEP is een uitzondering op de omgevingswaarde goede ecologische toestand. Voor rijkswateren staat het GEP en de onderbouwing daarvan voor ieder waterlichaam in het Nationaal Waterprogramma. Voor regionale wateren staat dit in de regionale waterprogramma’s van de provincies. Zie artikel 2.12 van het Bkl.
Vanaf 2018 wordt voor de afleiding van het GEP de Handreiking KRW-doelen gebruikt.
Chemische waterkwaliteitsdoelen
Voor de aangewezen oppervlaktewaterlichamen moet een goede chemische toestand (GCT) worden behaald. In het Bkl zijn hiervoor omgevingswaarden opgenomen en een datum wanneer aan deze normen moet worden voldaan. In het Bkl staan ook omgevingswaarden voor oppervlaktewater voor de winning van drinkwater en zwemwaterlocaties. Op de pagina Oppervlaktewaterkwaliteit en omgevingswaarde leest u meer over deze omgevingswaarden.
Alle omgevingswaarden (normen) voor chemische stoffen staan op de RIVM-website risico’s van stoffen. Veel gebruikte termen voor waterkwaliteitsdoelen en stoffen staan in een document Stoffen en normen in waterbeleid: de meest gebruikte termen uitgelegd.
Andere doelstellingen (geen omgevingswaarden)
Strengste eis geldt
Gelden er nog andere eisen voor de waterkwaliteit in een waterlichaam? Dan geldt altijd de strengste eis (artikel 2.16 van het Bkl).
Achteruitgangsverbod
De KRW verbiedt de achteruitgang van de toestand waarin waterlichamen verkeren. Het achteruitgangsverbod is een 'andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving'. In artikel 4.15 van het Bkl is opgenomen dat dit via een instructieregel moet doorwerken in een waterbeheerprogramma of een regionaal of nationaal waterprogramma.
Artikelen 2.17 en 2.18 van het Bkl bevatten de uitzonderingen om pas later of slechts in mindere mate te voldoen aan de omgevingswaarden.
Fasering of doelverlaging
De KRW biedt uitzonderingsmogelijkheden, zoals fasering (later halen) van de doelen (naar 2021 of 2027) of doelverlaging. In de waterprogramma’s wordt voor elk waterlichaam aangegeven of (en zo ja, waarom) er gebruik wordt gemaakt van één van de uitzonderingsmogelijkheden.
Wateren die niet zijn aangewezen als KRW-waterlichaam
In Nederland zijn niet alle oppervlaktewateren aangewezen als KRW-oppervlaktewaterlichamen. Over het algemeen zijn alleen oppervlaktewateren van enige omvang aangewezen als KRW-oppervlaktewaterlichaam. De vele sloten, grachten en andere kleine oppervlaktewateren die Nederland rijk is zijn dus niet allemaal aangewezen.
De omgevingswaarden uit het Bkl zien alleen op waterlichamen, die als zodanig zijn aangewezen op grond van de KRW. Dus niet op alle oppervlaktewateren.
Het is niet zo dat de omgevingswaarden uit het Bkl geen invloed hebben op de niet aangewezen waterlichamen. Veel waterbeheerders hanteren in de praktijk dezelfde normen voor de niet aangewezen KRW-oppervlaktewaterlichamen. Daarnaast mogen de doelen voor de niet aangewezen waterlichamen het bereiken van de KRW doelen voor alle wateren niet in de weg staan.
Ook kan het zijn dat de kwaliteit van de niet aangewezen waterlichamen invloed hebben op de toestand van de KRW-waterlichamen. Dan kunnen de waterbeheerders het verbeteren van de waterkwaliteit in een niet aangewezen waterlichaam als KRW-maatregel opnemen in hun waterprogramma.