Verondiepen van plassen
Voor gebiedsontwikkeling worden (diepe) plassen soms verondiept of gedeeltelijk gedempt. Deze plassen zijn vaak ontstaan door de winning van zand, grind of klei of door een dijkdoorbraak. Ze zijn daardoor diep en hebben steile taluds. Voor het verondiepen wordt grond of baggerspecie gebruikt. Voor verschillende activiteiten bij het verondiepen gelden regels uit de Omgevingswet- en regelgeving.
Geldende verplichtingen uit de Omgevingswet
Er kunnen verschillende verplichtingen gelden:
- Het toepassen van grond en baggerspecie is een milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (Bal).
- Het verondiepen van een diepe plas is een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen als vergunningplichtig en mer-beoordelingsplichtig.
- Het verondiepen van een diepe plas is een beperkingengebiedactiviteit in een waterstaatswerk.
- Regels uit de omgevingsverordening, het omgevingsplan of de waterschapsverordening.
- Voorschriften over beëindiging van de winning in de eerder verleende ontgrondingsvergunning.
- Regels voor een Natura 2000-activiteit of een flora- en fauna-activiteit.
Milieubelastende activiteit (Bal)
Het toepassen van grond en baggerspecie is aangewezen als milieubelastende activiteit. De aanwijzing van de activiteit staat in paragraaf 3.2.26 Bal en de regels zijn opgenomen in paragraaf 4.124 Bal.
Het Bal staat het toepassen van grond en baggerspecie toe als (aan alle voorwaarden moet voldaan zijn):
- de toepassing functioneel is. Zie artikel 4.1269, tweede lid van het Bal.
- het toepassen in bepaalde functionele hoeveelheid gebeurt. Zie artikel 4.1270 van het Bal.
- de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie is bepaald in een milieuverklaring bodemkwaliteit. Zie artikelen 4.1268 en 4.1276 van het Bal en artikel 27 van het Besluit bodemkwaliteit 2021.
- de kwaliteit van de grond of baggerspecie voldoet aan de kwaliteitseisen Zie artikel 4.1276 van het Bal.
- er bij de toe te passen partij voldaan is aan de verplichting om gegevens en bescheiden aan te leveren voordat met het toepassen begonnen wordt. Zie artikel 4.1267 Bal.
Meer informatie hierover vindt u op de pagina Inhoudelijke voorschriften Toepassen van grond of baggerspecie. Zie paragraaf 4.124 Bal. Op deze pagina staat ook vermeld dat voor het toepassen in diepe plassen specifieke kwaliteitseisen gelden die verschillend zijn voor de kern van de toepassing en voor de afdeklaag. De kwaliteitseisen zelf staan in het Besluit bodemkwaliteit 2021 en de onderliggende regeling.
Toepassingen met grond of baggerspecie die niet functioneel zijn, zijn niet toegestaan. In die situaties is namelijk sprake van het verwijderen van afvalstoffen, waarvoor volgens artikel 3.183 van het Bal een vergunning is vereist.
Melden
Meer informatie over het aanleveren van gegevens en bescheiden per toe te passen partij vindt u op de pagina Toepassingsbereik, melding en gegevens en bescheiden toepassen grond of baggerspecie. Zie paragraaf. 4.124 Bal.
Overgangsrecht
Op verondiepingen van diepe plassen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn gemeld volgens artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit, is overgangsrecht van toepassing. Hiervoor blijven de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing tot 3 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Meer informatie over het overgangsrecht vindt u op de pagina overgangsrecht.
Lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam
Het toepassen van grond en baggerspecie in een diepe plas is een vergunningplichtige lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam. Zie artikel 3.48p van het Bal. Hiervoor moet dus een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden aangevraagd. Daarbij is het verondiepen van een diepe plas een complexe en omvangrijke activiteit waarvoor een integrale beoordeling nodig is. Daarom geldt voor deze lozingsactiviteit ook een mer-beoordelingsplicht. Zie bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Bij deze mer-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag denken aan alle gevolgen die het project voor het milieu kan hebben. Bijvoorbeeld gevolgen voor geluid, lucht, enzovoort. Ook als deze gevolgen buiten het doel van de wateractiviteit vallen waaraan de vergunningplicht is gekoppeld. Zie artikel 16.53 van de Omgevingswet.
Bij de vergunningprocedure wordt uitgegaan van de algemene regels die gelden voor het verondiepen van een diepe plas (zie hierboven onder ‘milieubelastende activiteit’). In de lozingsvergunning kan het bevoegd gezag voorschriften opnemen die maatwerk zijn op deze algemene regels uit het Bal. Voor de beoordeling van lokale hinder is het noodzakelijk dat de waterbeheerder afstemt met de gemeente.
Mer-beoordelingsplicht
Een integrale beoordeling van de verschillende activiteiten bij het verondiepen is belangrijk. In de vergunningprocedure voor de lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam toetst het bevoegd gezag alle activiteiten. Zijn er bij de voorgenomen verondieping aanzienlijke milieugevolgen te verwachten, dan volgt een milieueffectrapport. Als er geen belangrijke nadelige milieugevolgen zijn, dan is een milieueffectrapport niet nodig. De mer-beoordeling kan ervoor zorgen dat het bevoegd gezag voorschriften opneemt in de omgevingsvergunning. Deze voorschriften kunnen ook over andere gevolgen voor het milieu gaan dan alleen over de regels voor wateractiviteiten. Zie artikel 16.53 van de Omgevingswet. Zo kunnen voorschriften worden gebaseerd op de locatie specifieke omstandigheden en de herkomst van de toe te passen grond en baggerspecie. Ook toetst het bevoegd gezag tijdens deze vergunningprocedure aan de algemene regels uit het Bal (zie onder milieubelastende activiteit).
Met een vergunningplicht in combinatie met een mer-beoordelingsplicht is geborgd dat de beoordeling van de noodzaak van een verondieping goed wordt onderbouwd en gemotiveerd. Daarbij gaat het ook om de eisen van functionaliteit van de toepassing. Doet de verondieping daadwerkelijk recht aan bijvoorbeeld de te ontwikkelen natuur- of recreatieve waarden of andere functionele doelstellingen van de herinrichting.
Bevoegd gezag
De waterbeheerder is het bevoegd gezag. Bij een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd gezag. Bij een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is het dagelijks bestuur van een waterschap bevoegd gezag.
Door de samenhang tussen verschillende activiteiten is ook artikel 2.2 van de Omgevingswet van belang. De bestuursorganen moeten hun taken en bevoegdheden op een doelmatige en doeltreffende manier uitvoeren. Ze moeten bij de uitvoering rekening houden met elkaars taken en bevoegdheden. Zo nodig moeten zij afstemmen.
Flexibiliteitsregeling (artikel 5.16 van de Omgevingswet)
De waterbeheerder kan de bevoegdheid voor de vergunning voor de wateractiviteiten, met de bijbehorende mer-beoordeling, overdragen aan de gemeente. Dit zou kunnen wanneer in een specifiek geval blijkt dat andere dan wateraspecten doorslaggevend zijn. Dan is het logischer dat de gemeente die integrale milieubeoordeling uitvoert en de vergunning verleent.
De gemeente moet hiermee wel instemmen. Het nieuwe bevoegd gezag is na vergunningverlening ook het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van de verleende vergunning.
Beperkingengebiedactiviteit in een waterstaatswerk
Voor het verondiepen als beperkingengebiedactiviteit geldt in het Besluit activiteiten leefomgeving een vergunningplicht voor rijkswateren. Zie artikel 6.17 van het Bal. Voor regionale wateren geldt ook een vergunningplicht voor grootschalig dempen in de waterschapsverordening. Kijkt u daarom in de geldende waterschapsverordening voor de regels die gelden in het beperkingengebied.
De waterbeheerder is bevoegd gezag voor zowel de lozingsactiviteit als de beperkingengebiedactiviteit. De omgevingsvergunningen voor de lozingsactiviteit en de beperkingengebiedactiviteit kan de initiatiefnemer aanvragen in één aanvraag of in aparte aanvragen.
Omgevingsverordening, omgevingsplan en waterschapsverordening
Naast de bovengenoemde regels, kunnen er voor het verondiepen van diepe plassen ook regels staan in het omgevingsplan Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) van de gemeente, de omgevingsverordening Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) van de provincie of de waterschapsverordening Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) van het waterschap.
Het verondiepen van diepe plassen heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving. De gemeente kan daarom regels hiervoor hebben opgenomen in het omgevingsplan en de provincie in de omgevingsverordening. Het waterschap kan rekening houdend met artikel 4.1277 van het Bal maatwerkregels stellen over de kwaliteitseisen uit artikel 4.1276 van het Bal.
Oorspronkelijk verleende ontgrondingsvergunning
In een eerder verleende ontgrondingsvergunning kunnen voorschriften staan over het stoppen van de winning, maar ook aan de termijn waarop de verondieping gereed moet zijn. Aan deze voorschriften moet de vergunninghouder voldoen.
Natura 2000
Soms vindt de verondieping plaats in een Natura 2000-gebied. Voor een Natura 2000-activiteit is meestal een omgevingsvergunning nodig. Zie artikel 5.1, eerste lid, onder e van de Omgevingswet.
Flora en fauna
Bij veel activiteiten in de fysieke leefomgeving kan sprake zijn van negatieve gevolgen voor flora en fauna. Voor een verondieping kan daarom een omgevingsvergunning nodig zijn voor een flora- en fauna-activiteit. Zie artikel 5.1, tweede lid, onder g van de Omgevingswet.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Omgevingsplan
Omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 2.4, Omgevingswet bepaalt dat er voor het grondgebied van de gemeente 1 omgevingsplan is waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.
Omgevingsverordening
Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 2.6, Omgevingswet bepaalt dat er voor het grondgebied van de provincie 1 omgevingsverordening is waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.
Waterschapsverordening
Waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van de Omgevingswet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 2.5, Omgevingswet bepaalt dat er voor het beheersgebied van het waterschap 1 waterschapsverordening is waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.