Verondiepen van plassen
Voor gebiedsontwikkeling worden (diepe) plassen soms verondiept of gedeeltelijk gedempt. Diepe plassen ontstaan door de winning van zand, grind of klei of door een dijkdoorbraak. Bij het verondiepen wordt grond of baggerspecie gebruikt. Daarnaast kunnen er ook andere activiteiten bij het verondiepen gelden.
Toepassen van grond en baggerspecie
In de regelgeving wordt het verondiepen van een diepe plas het opvullen van een diepe plas genoemd. Hierbij wordt grond en/of baggerspecie toegepast in de diepe plas. Hiervoor gelden verschillende verplichtingen:
- Het toepassen van grond en baggerspecie in een oppervlaktewaterlichaam is een lozingsactiviteit, waarvoor algemene regels opgenomen zijn in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Voor het opvullen van een diepe plas geldt een vergunningplicht. Het opvullen van een diepe plas is óók mer-beoordelingsplichtig. Dit betekent dat als onderdeel van de vergunningsprocedure beoordeeld moet worden of er een project-mer uitgevoerd moet worden of niet.
- Er kan sprake zijn van overgangsrecht. In dat geval is het oude recht nog van toepassing. Er geldt dan van rechtswege een vergunning. Dit overgangsrecht geldt in principe tot en met 1 januari 2027.
Vergunningplicht
Het toepassen van grond en baggerspecie in een diepe plas is een vergunningplichtige lozingsactiviteit. Dit volgt uit artikel 3.48p van het Bal. De initiatiefnemer moet dus een omgevingsvergunning voor de lozingsactiviteit aanvragen. De aanvraagvereisten voor deze omgevingsvergunning staan in hoofdstuk 7 van de Omgevingsregeling. Er gelden algemene aanvraagvereisten en specifieke aanvraagvereisten. De specifieke aanvraagvereisten staan in artikel 7.53d van de Omgevingsregeling. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning kan de initiatiefnemer rekening houden met de algemene regels (zie volgende paragraaf). Deze algemene regels gelden in principe, tenzij er afwijkende voorschriften worden opgenomen in de vergunning voor het bevoegd gezag.
Als de initiatiefnemer de vergunningaanvraag heeft ingediend, is het aan het bevoegd gezag om deze aanvraag te beoordelen. Hiervoor gelden de beoordelingsregels uit paragraaf 8.9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup). Het bevoegd gezag moet de voorschriften opnemen die nodig zijn om te voldoen aan de beoordelingsregels. Dit volgt uit artikel 5.34 van de Omgevingswet. Met deze voorschriften kan ook afgeweken worden van de algemene regels (zie volgende paragraaf). Als dit niet het geval is, dan gelden de algemene regels.
Algemene regels
Het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater is aangewezen als een lozingsactiviteit. De aanwijzing van de activiteit staat in paragraaf 3.2.26 Bal en de regels zijn opgenomen in paragraaf 4.124 Bal.
Het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater is nu ook aangewezen als milieubelastende activiteit. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is voornemens om deze aanwijzing te laten vervallen. Dit is onderdeel van het Verzamelbesluit Bodem en Water 2026.
De algemene regels uit paragraaf 4.124 Bal gelden, tenzij anders is bepaald in de vergunning. Hierop geldt 1 uitzondering. In de algemene regels is een meldplicht opgenomen voor het toepassen van grond of baggerspecie (artikel 4.1266 Bal). Vanwege de vergunningplicht geldt er niet alsnog een meldplicht. De informatieplicht per toe te passen partij uit artikel 4.1267 Bal geldt in principe wel.
Meer informatie over de algemene regels vindt u op de pagina Inhoudelijke regels toepassen van grond of baggerspecie.
Mer-beoordelingsplicht
Bij het verondiepen van een diepe plas geldt naast de vergunningplicht ook een mer-beoordelingsplicht. Het opvullen van een diepe plas wordt namelijk genoemd in het Omgevingsbesluit, bijlage V, project K10.
In de mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag alle activiteiten. Zijn er bij de voorgenomen verondieping aanzienlijke milieugevolgen te verwachten, dan volgt een milieueffectrapport. Als er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn, dan is een milieueffectrapport niet nodig. Meer informatie over de mer-beoordeling vindt u op de pagina Milieueffectrapportage.
De mer-beoordeling kan ervoor zorgen dat het bevoegd gezag voorschriften opneemt in de omgevingsvergunning. Deze voorschriften kunnen ook over andere gevolgen voor het milieu gaan dan alleen over de regels voor wateractiviteiten, bijvoorbeeld gevolgen voor geluid of lucht. Dit volgt uit artikel 16.53 van de Omgevingswet. Zo kunnen voorschriften worden gebaseerd op de locatiespecifieke omstandigheden en de herkomst van de toe te passen grond en baggerspecie. In dit kader is het ook belangrijk dat het bevoegd gezag afstemming zoekt met andere overheden. Voor de beoordeling van lokale hinder is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat het bevoegd gezag afstemt met de gemeente.
Bevoegd gezag
De waterbeheerder is het bevoegd gezag. Bij een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd gezag. Bij een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is het dagelijks bestuur van het waterschap in kwestie het bevoegd gezag.
Door de samenhang tussen verschillende activiteiten is ook artikel 2.2 van de Omgevingswet van belang. De bestuursorganen moeten hun taken en bevoegdheden op een doelmatige en doeltreffende manier uitvoeren. Ze moeten bij de uitvoering rekening houden met elkaars taken en bevoegdheden. Zo nodig moeten zij afstemmen.
Flexibiliteitsregeling (artikel 5.16 van de Omgevingswet)
De waterbeheerder kan de bevoegdheid voor de vergunning voor de lozingsactiviteit, met de bijbehorende mer-beoordeling, overdragen aan de gemeente. Dit zou kunnen wanneer in een specifiek geval blijkt dat andere dan wateraspecten doorslaggevend zijn. Dan is het logischer dat de gemeente de integrale milieubeoordeling uitvoert en de vergunning verleent.
De gemeente moet hiermee wel instemmen. Het nieuwe bevoegd gezag is na vergunningverlening ook het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van de verleende vergunning.
Overgangsrecht
Bij het verondiepen van plassen kan sprake zijn van overgangsrecht. In het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet is overgangsrecht opgenomen voor het toepassen van grond of baggerspecie bij het verondiepen van een diepe plas met grond en baggerspecie. Voorwaarde is dat een melding volgens artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit (oud) is gedaan vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verondiepen van een diepe plas met grond of baggerspecie blijft dan tot uiterlijk 3 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet mogelijk onder de regels van het Besluit bodemkwaliteit (oud). Dat betekent ook dat de kwaliteitseisen en voorwaarden uit de Circulaire herinrichting van diepe plassen en de daarbij behorende Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen (pdf, 1.1 MB) van toepassing blijft.
Ook geldt voor dezelfde termijn van 3 jaar van rechtswege een omgevingsvergunning voor de lozingsactiviteit. Namelijk een lozingsactiviteit bestaande uit het toepassen van grond of baggerspecie in een diepe plas als bedoeld in artikel 3.48p van het Bal.
Overige activiteiten en verplichtingen
Er kunnen verschillende overige activiteiten en verplichtingen gelden, bijvoorbeeld:
- als het verondiepen van een diepe plas een beperkingengebiedactiviteit in een waterstaatswerk is
- regels uit de omgevingsverordening, het omgevingsplan of de waterschapsverordening
- voorschriften over beëindiging van de winning in de eerder verleende ontgrondingsvergunning
- regels voor een Natura 2000-activiteit of een flora- en fauna-activiteit
Beperkingengebiedactiviteit in een waterstaatswerk
Voor het verondiepen als beperkingengebiedactiviteit geldt in het Bal een vergunningplicht voor rijkswateren. Zie artikel 6.17 van het Bal. Voor regionale wateren geldt ook een vergunningplicht voor grootschalig dempen in de waterschapsverordening. Kijkt u daarom in de geldende waterschapsverordening voor de regels die gelden in het beperkingengebied.
De waterbeheerder is bevoegd gezag voor zowel de lozingsactiviteit als de beperkingengebiedactiviteit. De omgevingsvergunningen voor de lozingsactiviteit en de beperkingengebiedactiviteit kan de initiatiefnemer aanvragen in 1 aanvraag of in aparte aanvragen.
Omgevingsverordening, omgevingsplan en waterschapsverordening
Er kunnen voor het verondiepen van diepe plassen ook regels staan in het omgevingsplan Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) van de gemeente, de omgevingsverordening Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) van de provincie of de waterschapsverordening Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) van het waterschap.
Het verondiepen van diepe plassen heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving. De verondieping draagt vaak bij aan de versterking van een bepaalde functie in het gebied, zoals natuurontwikkeling of recreatie. Deze functie moet passen bij de functie die voor deze locatie is toebedeeld in het omgevingsplan.
Oorspronkelijk verleende ontgrondingsvergunning
In een eerder verleende ontgrondingsvergunning kunnen voorschriften staan over het stoppen van de winning, maar ook aan de termijn waarop de verondieping gereed moet zijn. Aan deze voorschriften moet de vergunninghouder voldoen.
Natura 2000
Soms vindt de verondieping plaats in een Natura 2000-gebied. Voor een Natura 2000-activiteit is meestal een omgevingsvergunning nodig. Zie artikel 5.1, lid 1, onder e, van de Omgevingswet.
Flora en fauna
Bij veel activiteiten in de fysieke leefomgeving kan sprake zijn van negatieve gevolgen voor flora en fauna. Voor een verondieping kan daarom een omgevingsvergunning nodig zijn voor een flora- en fauna-activiteit. Zie artikel 5.1, lid 2, onder g, van de Omgevingswet.
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is één van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet. Het Bal bevat regels van het Rijk over activiteiten in de fysieke leefomgeving.
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is een van de 4 algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) onder de Omgevingswet.
Omgevingsplan
Omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 2.4, Omgevingswet bepaalt dat er voor het grondgebied van de gemeente 1 omgevingsplan is waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.
Omgevingsverordening
Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 2.6, Omgevingswet bepaalt dat er voor het grondgebied van de provincie 1 omgevingsverordening is waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.
Waterschapsverordening
Waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van de Omgevingswet. Deze begripsbepaling staat in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 2.5, Omgevingswet bepaalt dat er voor het beheersgebied van het waterschap 1 waterschapsverordening is waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen.