Schrijftips voor taalniveau B1 in het Omgevingsloket
Het is belangrijk dat de teksten en vragen in het Omgevingsloket duidelijk en begrijpelijk zijn voor de gebruikers. Schrijf daarom in eenvoudig Nederlands. Het doel is taalniveau B1 als uitgangspunt voor de teksten in het Omgevingsloket.
Belangrijkste kenmerken taalniveau B1
De belangrijkste kenmerken van teksten op taalniveau B1 zijn:
- pagina’s met een duidelijke titel
- teksten met betekenisvolle tussenkoppen
- een actieve schrijfstijl met voorbeelden
- eenvoudige woorden die iedereen kent
- korte en duidelijke zinnen
12 belangrijke schrijftips voor het Omgevingsloket
1. Bepaal de doelgroep
Bedenk wie uw lezer is en denk na over wat die wil weten. Schrijf vanuit de situatie van de lezer, niet vanuit wetten en regels. Welke informatie heeft de lezer nodig om zijn plannen uit te voeren?
2. Bepaal het doel
Bedenk wat uw lezer moet doen of weten na het lezen van de tekst.
3. Beantwoord verwachte vragen
Bedenk welke vragen uw lezer heeft bij het onderwerp van de tekst. Worden deze vragen in de tekst beantwoord?
4. Zet informatie bij elkaar
Zet informatie die bij elkaar hoort bij elkaar. Dan kan de lezer de vragen sneller en preciezer beantwoorden. Gebruik zo min mogelijk hulpteksten. Als een lezer extra moet klikken en die moeite niet neemt, kan de lezer belangrijke informatie missen.
5. Schrijf kort
Houd de tekst kort. Vertel alleen wat de lezer nodig heeft om de vraag goed te kunnen beantwoorden. Benoem alleen wat voor dat onderwerp relevant is. Wordt de uitleg te lang? Gebruik dan een opsomming.
6. Gebruik betekenisvolle tussenkopjes
Tussenkopjes maken de tekst overzichtelijk en scanbaar. Maak de tussenkopjes betekenisvol. Geef in tussenkopjes vast antwoord op de vragen van de lezer die u in de sectie onder het tussenkopje bespreekt. Let op: gebruik alleen vaktaal in een tussenkop als er geen andere mogelijkheid is.
Niet:
- Controle
Wel:
- Opslagtank controleren
7. Gebruik korte zinnen
Zorg ervoor dat uw zinnen nooit langer zijn dan 10 tot 14 woorden. Let op een paar punten:
- Wissel uw zinslengte af. Maak niet iedere zin even kort. Dan krijgt u een staccato tekst.
- Breng samenhang tussen uw korte zinnen. Dat doet u met woorden als: dus, toen, toch, maar.
- Heeft u een lange zin die begint met als? Maak er dan een vraag van.
- Niet:
Als u geen filterinstallatie heeft, moet u er een kopen. - Wel:
Heeft u geen filterinstallatie? Dan moet u er een kopen.
- Niet:
- Gebruik een opsomming om een lange zin of lange alinea korter en overzichtelijker te maken.
8. Actieve zinnen
Gebruik de actieve vorm van werkwoorden. Spreek uw lezer direct aan door u te gebruiken.
Niet:
- Wordt het bouwwerk gebouwd op het erf?
Wel:
- Gaat u bouwen op het erf?
9. Vermijd tangconstructies
Tangconstructies zijn zinsconstructies waarbij woorden die bij elkaar horen, ver uit elkaar staan. Ze zijn niet fout, maar ze lezen niet prettig.
Niet:
- De gemeente neemt, na lang nadenken over de procedure, een besluit.
Wel:
- De gemeente neemt een besluit na lang nadenken over de procedure.
10. Werkwoorden in plaats van naamwoorden
Beschrijf een actie met een werkwoord, niet met een naamwoord. Zo maakt u een zin persoonlijker.
Niet:
- De betaling moet voor de volgende maand ontvangen zijn.
Wel:
- Betaal voor de volgende maand.
11. Ingewikkelde woorden en vaktaal
Soms kan het niet anders en gebruikt u een ingewikkeld woord of gebruikt u vaktaal. Leg dan zo goed mogelijk uit wat het betekent.
12. Vermijd beeldspraak en dubbelzinnigheden
Wees concreet en vermijd dubbelzinnigheden. Beschrijf de actie die uw lezer moet doen zo specifiek mogelijk.
Niet:
- Regel uw plan op tijd. Zo voorkomt u dat u door de bomen het bos niet meer ziet.
Wel:
- Dien uw plan een maand van tevoren in bij de gemeente. Zo houdt u het overzichtelijk.
Vragen en opmerkingen
Heeft u een vraag of opmerking over de schrijfwijzer? Vul dan het contactformulier in.